Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 22/28354/SGA, 21 juli 2022, schorsing
Uitspraakdatum:21-07-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

DBT  v

Nummer 22/28354/SGA         

Betreft [verzoeker]

Datum 21 juli 2022

Uitspraak van de voorzitter van de beroepscommissie van de RSJ op het verzoek van [verzoeker] (hierna: verzoeker)

1. De procedure

De directeur van de Penitentiaire Inrichting Achterhoek te Zutphen (hierna: de directeur) heeft beslist om verzoeker te degraderen naar het basisprogramma.

Verzoeker vraagt om schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging daarvan.

De voorzitter heeft kennisgenomen van de reactie van de directeur op het schorsingsverzoek en van de mededeling van de secretaris van de beklagcommissie dat het schorsingsverzoek zal worden ingeschreven als klaagschrift.

2. De beoordeling

De voorzitter stelt voorop dat bij een verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling. De zaak kan dus niet ten gronde worden onderzocht. De voorzitter beoordeelt alleen of de beslissing waartegen beklag is ingesteld in strijd is met een wettelijk voorschrift of dat deze zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om op dit moment de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing te schorsen. Naar het oordeel van de voorzitter is dat niet het geval.

De voorzitter overweegt als volgt. Uit de nota van toelichting bij de wijziging van de Regeling in verband met de wijziging inzake het systeem van promoveren en degraderen (Stcrt. 2020, nr. 49131) komt naar voren dat uitgangspunt is dat gedetineerden zelf verantwoordelijkheid nemen voor hun detentie en re-integratie. Om te kunnen promoveren naar en te kunnen verblijven in het plusprogramma dient een gedetineerde aan te tonen dat zijn motivatie en inzet om zijn re-integratiedoelen te verwezenlijken, bestendig zijn. Promoveren en degraderen zijn dus afhankelijk van de mate van verantwoordelijkheid die de gedetineerde toont voor zijn eigen re-integratie, wat onder meer uit zijn gedrag kan blijken. Bij het nemen van een beslissing tot terugplaatsing van een gedetineerde in het basisprogramma (degradatie) dient de directeur volgens vaste rechtspraak van de beroepscommissie het gedrag te benoemen dat tot de degradatie leidt en een kenbare belangenafweging te maken.

Uit de bijgevoegde degradatiebeslissing en schriftelijke mededeling blijkt dat op 31 mei 2022 een incident heeft plaatsgevonden tijdens de sport waarbij verzoeker verwensingen en bedreigingen heeft geuit naar de sportleraar. Zijn gedrag is door het Multi Disciplinair Overleg (MDO) – zoals blijkt uit de bijgevoegde rapportage van de MDO bespreking – op het onderdeel verblijf en leefbaarheid als ongewenst aangemerkt voor wat betreft ‘houden aan huisregels en afspraken’ en ‘omgaan met spanningen en frustraties’. Voor het overige is in de degradatiebeslissing zijn gewenste gedrag benoemd.

Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter heeft de directeur een deugdelijke belangenafweging gemaakt, waaruit voldoende is gebleken met welk gedrag verzoeker heeft laten zien onvoldoende verantwoordelijkheid te nemen voor zijn re-integratie. Voor zover verzoeker aanvoert dat het incident waarop de bestreden beslissing (mede) is gebaseerd op 31 mei 2022 heeft plaatsgevonden terwijl de beslissing dateert van 7 juli 2022, begrijpt de voorzitter dat – voorafgaand aan het nemen van die beslissing – verzoekers gedrag over een periode van zes weken is bezien en dat het bovengenoemde incident zich in die periode heeft voorgedaan en om die reden is meegewogen bij het nemen van de degradatiebeslissing. Gelet op het voorgaande kan de beslissing van de directeur op voorhand niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De voorzitter zal het verzoek daarom afwijzen.

3. De uitspraak

De voorzitter wijst het verzoek af.

Deze uitspraak is op 21 juli 2022 gegeven door mr. C.N. Dijkstra, voorzitter, bijgestaan door mr. L. van der Linden, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven