Nummer 22/25326/TB
Betreft [klager]
Datum 13 juli 2022
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)
1. De procedure
Naar aanleiding van een herbeoordeling, heeft de Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) op 10 januari 2022 beslist klager te plaatsen in de voorziening voor langdurige forensisch psychiatrische zorg (LFPZ voorziening) van de FPC Pompestichting te Nijmegen (hierna: de Pompestichting), hetgeen moet worden begrepen als een beslissing tot voortzetting van klagers verblijf in die voorziening.
Klagers raadsman, mr. J.A.W. Knoester, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.
De beroepscommissie heeft klager (via een telefonische verbinding), zijn raadsvrouw, mr. I. van Mulbregt, en […], namens verweerder, gehoord op de zitting van 25 mei 2022 in de Penitentiaire Inrichting (PI) Lelystad.
Op verzoek van de beroepscommissie heeft verweerder de meest recente risicotaxatie van 25 januari 2022 nagezonden. Een kopie hiervan is aan klager en zijn raadsvrouw toegezonden. Vervolgens is op 31 mei 2022 een reactie van klagers raadsvrouw ontvangen.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
De bestreden beslissing blinkt niet uit in motivering, er wordt slechts verwezen naar het advies van de Landelijke Adviescommissie Plaatsing langdurig forensisch psychiatrische zorg (LAP) en klagers standpunt, zonder enige duiding ter zake. Er wordt slechts overwogen dat er geen contra-indicaties zijn die zouden moeten leiden tot een ander oordeel. Klager ziet hierin onvoldoende erkenning van de zwaarwegendheid van de bestreden beslissing. Een dergelijke motivering maakt de beslissing voor klager, die als kwetsbaar moet worden bestempeld, niet begrijpelijk.
Al bijna een jaar geleden is door de kliniek gewezen op de door klager doorgemaakte vooruitgang. In het rapport van de instelling van 13 april 2021 wordt dit benoemd. Te wijzen valt op het door de kliniek gesignaleerde gegeven dat klager altijd onmiddellijk bij het personeel aangeeft als er sprake is van spanningen. Als hij hiermee door de staf wordt geholpen, vloeit de spanning volgens de instelling af. In de rapportage wordt ook duidelijk dat het contact tussen klager en medebewoners en personeel beter is geworden. Verder is de leeftijd relevant. Aannemelijk is dat de scherpe kanten van zijn persoonlijkheidsproblematiek zijn afgevlakt.
Tegen deze achtergrond is het advies van de LAP onvoldoende deugdelijk gemotiveerd waarom geen reden wordt gezien een nieuwe risicotaxatie op te laten maken. Er is geen recente risicotaxatie. Dat is noodzakelijk om te beoordelen of het huidige beveiligingsniveau van de LFPZ noodzakelijk is. De noodzaak volgt ook uit het advies van de LAP die heeft overwogen bij de volgende herbeoordeling graag geïnformeerd te willen worden over de bevindingen van de kliniek naar aanleiding van de vraag van PJ-rapporteur G. of er aanwijzingen zijn dat klager voorafgaand aan het delict in 2010 zijn anti-psychotische medicatie niet gebruikte. Dit kan van belang zijn voor het risicomanagement, aldus de LAP. Klager meent dat gelet op de belangen die er voor hem op het spel staan, het niet op zijn plaats is zulks af te wachten tot een volgende herbeoordeling. Zo’n nieuwe risicotaxatie kan worden betrokken bij de oordeelsvorming van de beroepscommissie.
Klager wordt over enkele maanden 62 jaar. Hij wil naar een longcare, het voormalige hoofd behandeling noemde De Voorde, maar daarvoor geldt als minimale eis een begeleid verlof. De risicotaxatie is nu ‘hoog-midden’ en te hoog voor begeleid verlof. Voor klager staat er veel op het spel. Hij wil perspectief. Het subsidiaire verzoek van klager aan de beroepscommissie is de behandeling van het beroep aan te houden voor een actuele risicotaxatie. De meest recente is van een jaar geleden. Klager wacht ook al een jaar op observatie door het CCE (Centrum voor Consultatie en Expertise).
Standpunt van verweerder
Aan de beslissing van 10 januari 2022 ligt de herbeoordeling van de LFPZ-status door FPC Pompestichting ten grondslag, alsmede twee Pro Justitia rapportages en het advies van de LAP. De deskundigen adviseren unaniem de LFPZ-status van klager voort te zetten en het individuele beveiligingsniveau op ‘midden’ vast te zetten. De deskundigen zien op dit moment geen aanknopingspunten voor een op verandering gerichte behandeling. Evenmin zijn er mogelijkheden voor een uitstroomtraject naar een GGZ-voorziening of een andere instelling.
Uit de herbeoordeling van FPC Pompestichting volgt dat het toestandsbeeld van klager over het algemeen stabiel is binnen de kaders en geboden structuur van de LFPZ. Klager zorgt op dit moment voor weinig beheers- of begeleidingsproblemen. Wanneer de dagelijkse structuur wordt doorbroken of dreigt te worden doorbroken, is onmiddellijk spanning bij klager zichtbaar. Hij is niet in staat deze spanningen zelf te beheersen of op te lossen, maar is daarbij volledig afhankelijk van anderen. Het contact met stafleden en medebewoners is verbeterd, maar dit is te verklaren aan de hand van het verblijf van klager op een rustige afdeling waar veel structuur wordt geboden.
De komende periode zal bezien worden of en hoe eventueel stappen richting begeleid verlof zouden kunnen worden gezet. Daarvoor is nodig dat er meer zicht is op klagers denk- en belevingswereld, zodat adequaat risicomanagement kan worden vormgegeven. De prognose is en blijft echter somber. Klager is nog altijd niet in te schatten en niet in staat om frustraties en spanningen op tijd aan te geven.
Ook de Pro Justitia rapporteurs adviseren de LFPZ-status te verlengen. Psychiater S. geeft aan dat de combinatie van onvoldoende zicht op de vroegsignalen en gebleken impulsiviteit het recidiverisico hoog maken in een setting of situatie met meer prikkels voor klager en minder voorspelbaarheid en duidelijkheid, zoals momenteel elke setting buiten de huidige locatie. Verder geeft psycholoog G. aan dat ofschoon binnen de zorgconferentie in 2020 op het belang werd gewezen van een signaleringsplan teneinde meer zicht te krijgen op de belevingswereld van klager, als eerste voorwaarde voor begeleid verlof, hier nog weinig vorderingen in zijn te melden. Een laag beveiligingsniveau binnen de LFPZ kan dan ook nog niet worden geadviseerd. Het is ook de vraag of het risicoprofiel van klager dit nog toe gaat laten. Er is immers sprake van een zeer hoge ‘ risk of harm’ (grote schade bij slachtoffers), die uit het niets lijkt te kunnen ontstaan en zelfs in 2010 tijdens begeleid verlof tot uiting kwam. Klager is feitelijk gelet op zijn grote zorgbehoefte en hoog risicoprofiel eigenlijk erg goed op zijn plaats binnen de LFPZ.
Tot slot adviseert ook de LAP om de LFPZ-status voort te zetten. De kliniek probeert kleine stappen te zetten door meer zicht te krijgen op zijn denk- en belevingswereld. Het CCE wordt hiervoor geconsulteerd en deze resultaten dienen eerst te worden afgewacht.
Klagers stelling dat door zijn leeftijd de scherpe kanten van zijn persoonlijkheidsproblematiek zijn afgevlakt, vindt geen steun in de beschikbare stukken. Ook voor de stelling dat op dit moment een nieuwe risicotaxatie zou moeten worden opgemaakt, zijn in de stukken geen aanknopingspunten te vinden. De LAP geeft aan dat afhankelijk van de ontwikkelingen onderzocht zal worden of het aanvragen van begeleid verlof in de toekomst mogelijk wordt. Dit is vooralsnog niet mogelijk. Dit wordt onderschreven door de externe rapporteurs, waardoor de LAP op dit moment geen reden ziet voor een nieuwe risicotaxatie, zoals door klager verzocht.
De instelling heeft toegelicht dat er de afgelopen periode geen grote veranderingen zijn geweest. Er is geen inzicht in de belevingswereld van klager. Een risicotaxatie wordt jaarlijks verricht. De meest recente is van 25 januari 2022 met een hoog recidiverisico.
3. De beoordeling
Klagers situatie
Op 3 april 2000 is aan klager door de rechtbank Rotterdam de maatregel van ter beschikking stelling met dwangverpleging opgelegd. Op 4 juli 2006 is klager geplaatst in de LFPZ-voorziening van de Pompestichting. Na een nieuw strafbaar feit in 2010 heeft klager vanaf 24 februari 2011 verbleven in de LFPZ-voorziening van FPC Veldzicht. Klager verblijft sinds 9 april 2015 weer in de LFPZ-voorziening van de Pompestichting.
Het beoordelingskader
In paragraaf 4 van het Beleidskader langdurige forensisch psychiatrische zorg, in werking getreden op 1 januari 2019, is bepaald dat door middel van een periodieke toets door de LAP wordt beoordeeld of voortzetting van de plaatsing in een LFPZ-voorziening nog noodzakelijk is. Bij deze toets is het van belang de behandelingsvatbaarheid van de ter beschikking gestelde en het recidiverisico te onderzoeken.
De toetsing van de bestreden beslissing
Op 14 augustus 2021 en 30 september 2021 zijn Pro Justitia-rapportages uitgebracht, die inhouden dat het handhaven van de LFPZ-status van klager wordt ondersteund.
Het hoofd van de Pompestichting heeft op 13 april 2021 aangegeven dat de komende periode bezien wordt of en hoe er eventueel stappen richting begeleid verlof gezet kunnen worden. De eerste stap hiervoor is het krijgen van meer inzicht in klagers denk- en belevingswereld, zodat een adequaat risicomanagement vormgegeven kan worden. De prognose is en blijft volgens het hoofd van de Pompestichting somber. Klager is nog steeds oninschatbaar en onvermogend om frustraties of spanningen op tijd aan te geven en het zal volgens de instelling een lange tijd duren voordat de mogelijkheden onderzocht zijn zodat de LFPZ-voorziening verlengd moet worden.
Vervolgens heeft de LAP op 21 december 2021 geconcludeerd dat een hervatting van een op verandering gerichte behandeling niet zinvol is. De LAP ziet op dit moment geen mogelijkheid voor een uitstroomtraject van klager naar een GGZ-voorziening of een andere instelling, waar het noodzakelijke niveau van zorg en beveiliging geboden kan worden. De instelling probeert samen met klager kleine stappen te zetten door meer zicht te krijgen op klagers denk- en belevingswereld. Het CCE wordt hiervoor geconsulteerd.
Gelet hierop is de beroepscommissie van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat een voortgezet verblijf van klager in een LFPZ-voorziening in de rede ligt. Vooralsnog is niet gebleken dat er redenen zijn om klager (tijdelijk) over te plaatsen naar een behandelinstelling voor observatie c.q. het opstarten van een behandelpoging. Door klager is nog aangevoerd dat aan de beslissing geen recente risicotaxatie ten grondslag ligt. In het door verweerder toegepaste Beleidskader langdurige forensische psychiatrische zorg van 1 januari 2019 wordt uitgegaan van een risicotaxatie die niet ouder dan een jaar mag zijn. Uit de hertoetsing LFPZ-indicatie van 13 april 2021 blijkt dat de risicotaxatie HCR-20v3 en HKT-R dateren van 26 januari 2021. De beroepscommissie constateert dat de bestreden beslissing nog binnen een jaar na deze risicotaxatie is genomen. Overigens heeft verweerder ter zitting van de beroepscommissie toegelicht dat jaarlijks een risicotaxatie wordt afgenomen. De meest recente dateert van 25 januari 2022.
Conclusie
Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de bestreden beslissing niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is op 13 juli 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. T.B. Trotman, voorzitter, drs. M.R. Daniel en dr. T. Jambroes, leden, bijgestaan door mr. R. Kokee, secretaris.
secretaris voorzitter