Nummer 21/23650/TA
Betreft [klager]
Datum 17 augustus 2022
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)
1. De procedure
Klager heeft beklag ingesteld tegen zijn plaatsing in quarantaine van 17 mei tot 21 mei 2021.
De beklagcommissie bij FPC De Rooyse Wissel te Venray (hierna: de instelling) heeft op 6 oktober 2021 klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag (RV2021-147). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.
Klagers raadsvrouw, mr. A.L. Louwerse, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
De beroepscommissie heeft klagers raadsvrouw en […], jurist bij de instelling, gehoord op de zitting van 25 mei 2022 in de Penitentiaire Inrichting (PI) Lelystad. Klager heeft afstand gedaan van de gelegenheid om op de zitting te worden gehoord.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Klager meent dat hij in zijn beklag had moeten worden ontvangen. Aan klager had een maatregel moeten worden opgelegd. Er is aldus sprake van formele gebreken.
Klager meent dat sprake is geweest van een maatregel van afzondering, nu hij 23 uur per dag op zijn kamer heeft verbleven zonder contact met medepatiënten. Weliswaar is de deur van klagers kamer overdag niet op slot, maar hij mag zijn kamer niet uit. Er is dus wel degelijk feitelijk sprake van een afzondering. Klager verwijst naar enkele uitspraken van de schorsingsvoorzitter en de beroepscommissie. Klager meent dat er tussen de Bvt en de Pbw geen verschil is als het gaat om de quarantaine. Beiden worden opgelegd als ordemaatregel.
Het betreffende staflid was zondag werkzaam op de groep. Slechts twee patiënten zijn afgezonderd, klager en nog een andere patiënt. Volgens de kliniek zou klager langer dan 15 minuten contact met haar hebben gehad. Volgens klager is dat niet het geval en heeft hij slechts gedurende 10 minuten contact met haar gehad gedurende een spelletje aan tafel op meer dan 1,5 meter afstand. Klager merkt op dat andere medepatiënten en ook stafleden dezelfde hoeveelheid contact hebben gehad als klager. Zij lopen echter op de groep en zijn aan het werk. Er is zelfs een staflid dat met het besmette staflid heeft gerookt, gedurende 20 minuten. Dat staflid is ook gewoon aan het werk. Het besmette staflid had die dag van 16.00 tot 22.00 uur dienst. Het overgrote deel zat klager op zijn eigen kamer. Het betreffende staflid is niet bij klager aan de deur gekomen. Klager heeft niet meegegeten met de groep, hij heeft zijn eigen eten bereid. Gedurende de dienst is klager niet naar buiten op de patio gegaan. Het enige contact was dus een spelletje aan tafel van nog geen 15 minuten. Klager heeft negatief getest. Het waren juist andere patiënten die veelvuldig met het staflid contact hadden.
De keuze wel of niet in quarantaine dient de instelling te maken en kan niet aan klager worden overgelaten.
Standpunt van het hoofd van de instelling
De plaatsing van klager in quarantaine vloeit voort uit de landelijke maatregelen en is geen beslissing van het hoofd van de instelling. Daarom is er ook geen beslissing tot afzondering nodig. De keuze om in quarantaine te gaan is aan klager. Als klager dat niet had gedaan, dan was de instelling genoodzaakt klager een ordemaatregel op te leggen.
Uit navraag is gebleken dat klager de hele dag in de buurt van de betreffende medewerker verbleef en ook gedurende momenten van langer dan 15 minuten te dicht in de buurt is geweest.
3. De beoordeling
De beroepscommissie gaat uit van de volgende feiten. Klager is op (of omstreeks) maandag 17 mei 2021 in quarantaine geplaatst nadat hij eerder in de buurt was geweest van een medewerker die zich ziek had gemeld met corona gerelateerde klachten en later ook besmet bleek te zijn met het coronavirus. De quarantaine is na een negatieve testuitslag op vrijdag 21 mei 2021 geëindigd. De quarantaine hield in een kamerplaatsing zonder contact met medeverpleegden met de kamerdeur overdag niet op slot. De quarantainemaatregel gold alleen voor klager en een medeverpleegde, niet voor de andere verpleegden van de afdeling.
Onbetwist tussen partijen is, dat de plaatsing in quarantaine en de duur hiervan voortvloeien uit landelijke maatregelen die zijn genomen ter voorkoming van de verspreiding van het coronavirus. Ter zitting van de beroepscommissie is namens het hoofd van de instelling toegelicht dat de keuze tot het in quarantaine gaan aan de verpleegde is. Pas als de verpleegde weigert in quarantaine te gaan, wordt een ordemaatregel opgelegd.
FPC De Rooyse Wissel is een private instelling voor de verpleging van ter beschikking gestelden. Het beheer van de instelling ligt op grond van artikel 3.3 van de Wet forensische zorg (Wfz) bij het hoofd van de instelling. Het verblijf van een verpleegde in een tbs-instelling wordt gereguleerd via de door het hoofd van de instelling op grond van artikel 3.4 van de Wfz vastgestelde huisregels. Daarnaast beschikt het hoofd van de instelling op grond van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) over tal van bevoegdheden die de verpleegde raken, waaronder de bevoegdheid de bewegingsvrijheid van verpleegden binnen de instelling te beperken. Tegen deze achtergrond is de beroepscommissie van oordeel dat het in eerste instantie aan het hoofd van de instelling is die beslissingen te nemen die nodig zijn om de verspreiding van het coronavirus in de instelling te voorkomen. Het hoofd van de instelling is ook het meest toegerust dergelijke beslissingen te nemen, gebaseerd op de door hem ingewonnen medische informatie dan wel inlichtingen van het RIVM of GGD. De afhankelijke positie van een verpleegde in de instelling brengt mee dat de verpleegde de keuze om wel of niet in quarantaine te gaan niet of onvoldoende kan maken.
Op grond van artikel 34, eerste lid, in verbinding met artikel 32, onder b, van de Bvt kan het hoofd van de instelling een verpleegde afzonderen indien dit noodzakelijk is met het oog op de handhaving van de orde of de veiligheid in de instelling. Maatregelen ter voorkoming van de verspreiding van het coronavirus, zoals in dit geval een quarantainemaatregel, raken de orde of de veiligheid in de instelling. Een quarantainemaatregel zoals in dit geval opgelegd moet daarom worden gelijkgesteld met een beslissing tot afzondering als bedoeld in artikel 34 van de Bvt, waaraan in dit geval niet doet dat de deur van klagers kamer overdag niet op slot zat nu klager onafgebroken op zijn kamer heeft verbleven en geen contact met medeverpleegden heeft gehad. Op grond van artikel 57, derde lid, van de Bvt staat tegen dergelijke beslissingen beklag open. Klager had daarom ontvankelijk in zijn klacht moeten worden verklaard. De uitspraak van de beklagcommissie zal daarom worden vernietigd en de beroepscommissie zal op de voet van artikel 68, derde lid, van de Bvt doen hetgeen de beklagcommissie had behoren te doen.
De beroepscommissie constateert dat enkele formele voorschriften die samenhangen met de oplegging van een afzonderingsmaatregel niet zijn nageleefd. Zo is geen schriftelijke mededeling aan klager uitgereikt en – naar moet worden aangenomen - is hij voorafgaand aan de beslissing niet gehoord. Het beklag zal daarom om procedurele redenen gegrond worden verklaard. Inhoudelijk overweegt de beroepscommissie dat de oplegging van de quarantainemaatregel noodzakelijk was om verdere verspreiding van het coronavirus in de instelling, in het belang van de orde of veiligheid in de instelling, te voorkomen. De beroepscommissie heeft geen reden te twijfelen aan de door het hoofd van de instelling beschreven gang van zaken, inhoudende dat klager de gehele dag in de buurt van de betreffende medewerker heeft verbleven en op momenten dicht in de buurt. Klagers stelling dat hij slechts 10 minuten en op 1,5 meter afstand met de betreffende medewerker een spelletje aan een tafel heeft gespeeld, is nog geen weerlegging van de stelling van het hoofd van de instelling. Het beklag zal dus op inhoudelijke redenen ongegrond worden verklaard. Nu de beslissing op inhoudelijke gronden in stand kan blijven, ziet de beroepscommissie geen aanleiding klager een tegemoetkoming toe te kennen voor de procedurele tekortkomingen.
4. De uitspraak
De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie, verklaart klager alsnog ontvankelijk in zijn beklag en verklaart dit beklag op procedurele gronden gegrond en op inhoudelijke gronden ongegrond.
Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.
Deze uitspraak is op 17 augustus 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. T.B. Trotman, voorzitter, drs. M.R. Daniel en dr. T. Jambroes, leden, bijgestaan door mr. R. Kokee, secretaris.
secretaris voorzitter