Nummer 21/23335/GA
Betreft [Klager]
Datum 29 augustus 2022
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)
1. De procedure
Klager heeft beklag ingesteld tegen een disciplinaire straf van twee dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, zonder televisie, vanwege werkweigering, ingaande op 26 april 2021.
De beklagcommissie bij de Penitentiaire Inrichtingen (PI) Almelo heeft op 13 september 2021 het beklag ongegrond verklaard (KA-2021-176 en KA-2021-178). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.
Klager heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.
De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw, mr. H.M.S. Cremers, en […], juridisch medewerker bij de PI Almelo, gehoord op de zitting van 13 mei 2022 in de PI Lelystad. Op 23 juni 2022 heeft de secretaris namens de beroepscommissie schriftelijke inlichtingen en het schriftelijke verslag, dat ten grondslag ligt aan de bestreden disciplinaire straf, opgevraagd bij de directeur van de PI Almelo. Op 7 juli 2022 is hierop gereageerd. De stukken zijn ter kennisname naar klager en zijn raadsvrouw gestuurd. Van klager is op 14 juli 2022 nog een reactie ontvangen.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Klager heeft op 24 april 2021 een brief aan de directie geschreven waarin hij aangeeft dat hij tijdelijk wil stoppen met arbeid. Klager had hiervoor verschillende redenen. Op de arbeidszaal was sprake van misstanden. Zo werden plastic bekers ingepakt door gedetineerden die hun handen niet hadden gewassen met zeep. Ook was er sprake van een grote afstand tussen de leiding en de werkvloer, wat blijkt uit de omstandigheid dat kort na zijn brief enkele werkmeesters zijn vergiftigd. Klager voelde zich onder meer daarom niet veilig op de arbeid. Daarnaast wenste klager te studeren en hij is daarmee inmiddels voortvarend begonnen. Klager is ook bezig met het schrijven van een boek. Hij wilde hierover iemand spreken voordat hij weer naar de arbeid zou gaan. Zijn brief diende daarom als ziekmelding te worden aangemerkt. Hierop is echter geen reactie gekomen. Klager is niet door een inrichtingsarts en een psycholoog onderzocht toen aan hem de bestreden disciplinaire straf werd opgelegd.
Klager heeft pas onlangs hulp gekregen voor zijn psychische problematiek, omdat zijn situatie nu pas is onderkend. Klager is meermaals naar de medische dienst gegaan om zijn problemen uit te leggen, maar hij werd daarin niet serieus genomen.
Het verzoek is dan ook om het beroep gegrond te verklaren en aan klager een schadevergoeding toe te kennen.
Standpunt van de directeur
Dat klager niet is geholpen voor zijn psychische problematiek, is niet een beslissing geweest van de directeur (vgl. in dit verband RSJ 15 maart 2021, R-20/5927/GM). Het is niet aan klager om voorwaarden te stellen aan de arbeidswerkzaamheden. De hulpvraag van klager is via de medische dienst terechtgekomen bij het psychomedisch overleg (PMO). Het PMO beoordeelt of er sprake is van een noodzaak tot doorverwijzing naar een psycholoog voor een herbeoordeling van klagers arbeidsgeschiktheid. Als deze noodzaak er niet is, gaat de directeur hierin mee. In het PMO zit een psycholoog, een verpleegkundige en een casemanager. Klager is in de periode na zijn terugkeer van het Pieter Baan Centrum op 12 februari 2021 besproken in het PMO. Ook bij binnenkomst wordt beoordeeld of een gedetineerde arbeidsgeschikt is. Het was niet duidelijk dat de brief van 24 april 2021 moest worden opgevat als een verzoek om herbeoordeling van de arbeidsgeschiktheid van klager. Hij is ook in het multidisciplinair overleg (MDO) besproken op 14 april 2021, dat ging echter niet over de medische situatie van klager. Toen is een negatieve beslissing genomen over zijn verzoek tot arbeidsontheffing.
Wat er precies door klager is gezegd tijdens het horen voorafgaand aan het opleggen van een disciplinaire straf, is niet meer duidelijk. Het is immers een jaar geleden dat de straf werd opgelegd. Wat tijdens het hoorgesprek door klager naar voren is gebracht, heeft niet geleid tot de conclusie dat er geen sprake is van werkweigering. Ook was er geen sprake van een ziekmelding. Dit blijkt uit het schriftelijke verslag.
3. De beoordeling
Klager heeft naar voren gebracht dat zijn brief van 24 april 2021 – die in het dossier zit – moet worden aangemerkt als ziekmelding en hij daarmee aandacht bij de medische dienst heeft gevraagd voor zijn situatie. In deze brief schrijft klager dat hij vooruitlopend op mogelijke situaties en op grond van diverse omstandigheden geen andere oplossing ziet dan zich terug te trekken van zijn arbeidsverplichting, met aanvaarding van mogelijke consequenties. Hij geeft aan dat hij rust nodig heeft en zich bij de medische dienst zal melden voor (psychologische) ondersteuning.
Namens de directeur is ter zitting aangevoerd dat de situatie van klager in het PMO is besproken. Dit is besproken op 12 februari 2021. Tijdens het PMO is geconcludeerd dat er geen noodzaak is om klager door te verwijzen naar een psycholoog om de situatie van klager opnieuw te beoordelen. De directeur heeft van deze informatie uit kunnen gaan. Als klager het niet eens is met de beoordeling door het PMO, kan hij hiertegen een medische klacht indienen.
Verder volgt niet uit de nagestuurde stukken dat klager tijdig kenbaar heeft gemaakt dat hij om medische redenen geen werkzaamheden heeft kunnen verrichten. Uit het verslag volgt dat klager moeite heeft met de werkwijze op de arbeid en de regels die daar gelden. Klager heeft op 24 april 2021 een brief geschreven waarin hij het een en ander toelicht. Ook in de brief heeft klager niet duidelijk gemaakt dat hij om medische redenen niet kan werken. De beroepscommissie overweegt daartoe in het bijzonder als volgt.
Hoewel klager in zijn eerdergenoemde brief schrijft dat hij zich wenste te wenden tot een tussenpersoon met enige psychologische achtergrond en tot de medische dienst, heeft de directeur dit schrijven in redelijkheid niet hoeven aan te merken als een verzoek tot herbeoordeling van klagers arbeidsgeschiktheid. In de brief wordt met name uiteengezet wat de situatie is bij de arbeid (zoals dat er geen hygiënebewaking zou plaatsvinden en de collectieve en persoonlijke motivatie). Pas ná de oplegging van de bestreden disciplinaire straf op 26 april 2021, heeft hij in diverse brieven (en in zijn beroepschrift) zijn psychische gesteldheid concreter uitgelegd. Dit heeft de directeur daarom niet kunnen meenemen in zijn beoordeling bij het opleggen van de disciplinaire straf.
Gelet op voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, heeft de directeur de disciplinaire straf kunnen opleggen. Daarbij merkt de beroepscommissie op dat de overige argumenten die door klager worden aangevoerd om geen arbeid te verrichten – de hygiëne, het schrijven van een boek en het studeren – niet tot een ander oordeel kunnen leiden dan wat de beklagcommissie hierover heeft overwogen. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.
Deze uitspraak is op 29 augustus 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. D.J.W. Vinkes, voorzitter, drs. M.R. van Veen en F. van Dekken, leden, bijgestaan door mr. A. de Groot, secretaris.
secretaris voorzitter