Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/21599/GA, 10 januari 2023, beroep
Uitspraakdatum:10-01-2023

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer  21/21599/GA

Betreft [klager]

Datum 10 januari 2023

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

[klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen:

a.         het niet mogen luchten tijdens zijn verblijf in quarantaine bij binnenkomst (DT-2021-000049);

b.         het niet mogen recreëren en contact hebben met medegedetineerden tijdens zijn verblijf in quarantaine (DT-2021-000050).

 

De beklagrechter bij het Detentiecentrum (DC) Rotterdam heeft op 27 mei 2021 klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn klachten. De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

 

Klagers raadsman, mr. T.S. van der Horst, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

 

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en de directeur van het DC Rotterdam (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager mag niet deelnemen aan recreatie, heeft geen contact met medegedetineerden en kan slechts kort luchten in een luchtkooi van de isoleerafdeling. Ingevolge artikel 3, derde lid, van de Penitentiaire Maatregel (Pm) worden in het regime van beperkte gemeenschap – als bedoeld in artikel 21 van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) tussen de 18 uren en 63 uren per week aan activiteiten en bezoek geboden. In artikel 21 van de Pbw wordt aangegeven dat gedetineerden die vallen onder dit regime in de gelegenheid worden gesteld om gemeenschappelijk aan (deze) activiteiten deel te nemen. De genoemde 18 uren gelden als minimum aan activiteiten. In de Huisregels wordt aangegeven dat alleen sprake kan zijn van een basisprogramma. In dit regime wordt aan gedetineerden onder andere de gelegenheid geboden om ten minste één uur per dag te luchten, deel te nemen aan arbeid, sport, onderwijs en recreatie.

 

De beklagrechter heeft ten onrechte geoordeeld dat de klacht niet is aan te merken als een door of namens de directeur genomen beslissing. De directeur is verantwoordelijk voor de gang van zaken en het beheer van de inrichting. Het verwijzen naar (niet geconcretiseerd of bijgevoegd) algemeen geldend beleid in het kader van de bestrijding van het coronavirus, doet aan die verantwoordelijkheid niet af. Daargelaten dat klager niet bekend is gemaakt met dit beleid, kan het bezwaarlijk de bedoeling zijn dat een directeur regelgeving die evident in strijd is met een hogere regeling in praktijk brengt.

Subsidiair is ten onrechte geoordeeld dat de wijze waarop klager in detentie heeft moeten verblijven in overeenstemming is met de geldende (Nederlandse en Europese) wetgeving. Ook zijn de door klager geschetste detentieomstandigheden ten onrechte door de redelijkheidstoets gekomen. Het niet aanbieden van activiteiten is (onder andere) in strijd met artikel 3, derde lid, van de Pm in verbinding met de artikelen 21, 47, 48 en 49 van de Pbw. Niet gebleken is dat het strikt noodzakelijk was om deze rechten te beperken en klager – bovendien – gedurende de 8-dagen termijn in afzondering te plaatsen.

 

Er waren meer gedetineerden in het Detentiecentrum die tegelijkertijd met klager aan het quarantaine regime werden onderworpen. Niet is gebleken dat het niet mogelijk was om deze categorie gedetineerden onderling contact te laten hebben, zoals dat in andere inrichtingen wel het geval is geweest. De weigering om deze categorie gedetineerden contact te laten hebben is voorts niet redelijk en billijk. Het zonder, of met zeer summier, contact met medegedetineerden 23 uur per dag op cel moeten doorbrengen is zonder meer inhumaan en in strijd met artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Klager verzoekt om een tegemoetkoming en verzoekt daarbij aansluiting te zoeken bij het standaardbedrag voor verblijf in een strafcel.  

 

Standpunt van de directeur

De directeur heeft in beroep geen nadere toelichting gegeven op zijn verweerschrift in de beklagprocedure.

 

3. De beoordeling

Ontvankelijkheid van klager in de klachten

Klager is bij binnenkomst in de inrichting in quarantaine geplaatst in zijn eigen cel. Uit de schriftelijke inlichtingen van de directeur komt naar voren dat op klager het algemeen geldende beleid voor gedetineerden die in quarantaine verblijven van toepassing was in het kader van de bestrijding van het coronavirus. Klager heeft aangegeven dat hem dagelijks is aangeboden in de luchtkooi op de observatiecel te luchten. Dat klager geen contact had met medegedetineerden is volgens de directeur inherent aan de quarantaine. Ook het feit dat klager niet mocht deelnemen aan de recreatie is het gevolg van het feit dat klager in quarantaine verbleef.

 

Anders dan de beklagrechter heeft geoordeeld is de beroepscommissie van oordeel dat wel sprake is van een door de directeur genomen beslissing ten aanzien van klager. Dat de directeur hiermee uitvoering geeft aan landelijk beleid maakt dit niet anders. In de Pbw worden bevoegdheden toegekend aan de directeur die hem in staat stellen om de bewegingsvrijheid van een gedetineerde in te perken. Klager is feitelijk uitgesloten van deelname aan activiteiten en verbleef afgezonderd in zijn eigen verblijfsruimte. Een dergelijke beslissing van de directeur moet aan bepaalde formele vereisten voldoen. Bovendien heeft de gedetineerde ingevolge artikel 49 van de Pbw recht op luchten.

 

Gelet op het voorgaande dient de uitspraak van de beklagrechter te worden vernietigd en klager alsnog ontvankelijk te worden verklaard in zijn beklag. De beroepscommissie zal om proceseconomische redenen als enige en hoogste instantie inhoudelijk op de klachten beslissen.

 

Inhoudelijk

Beklag a.

Ingevolge het bepaalde in artikel 49, derde lid, van de Pbw rust op de directeur de zorgplicht dat de gedetineerde in de gelegenheid wordt gesteld ten minste een uur in de buitenlucht te verblijven. Uit de stukken komt naar voren dat klager tijdens zijn verblijf in quarantaine in de luchtkooi bij de observatiecel heeft kunnen luchten. Op basis hiervan is voldoende aannemelijk geworden dat de directeur voldoende invulling heeft gegeven aan zijn zorgplicht als bedoeld in artikel 49, derde lid, van de Pbw. Gelet op het voorgaande zal de beroepscommissie dit beklag in zoverre ongegrond verklaren.

 

Beklag b.

Wettelijk kader

Op grond van artikel 21 van de Pbw (oud) worden gedetineerden in een regime van beperkte gemeenschap in de gelegenheid gesteld gemeenschappelijk aan activiteiten deel te nemen. Ingevolge artikel 49, tweede lid, van de Pbw, draagt de directeur zorg dat de gedetineerde in de gelegenheid wordt gesteld tot deelname aan recreatieve activiteiten, gedurende ten minste zes uren per week. Op grond van artikel 3, derde lid, van de Pm (oud) wordt in het regime van beperkte gemeenschap tussen 18 uur en 63 uur per week aan activiteiten en bezoek geboden.

 

Nu klager is uitgesloten van deelname aan activiteiten en feitelijk in afzondering heeft verbleven, had de directeur een ordemaatregel dienen op te leggen. Op grond van artikel 24, eerste lid, is de directeur bevoegd een gedetineerde in afzondering te plaatsen op de gronden genoemd in artikel 23, eerste lid van de Pbw. Op grond van artikel 23, eerste lid, aanhef en onder a en b van de Pbw kan de directeur een gedetineerde uitsluiten van deelname aan een of meer activiteiten indien dit in het belang van de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting dan wel van een ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming noodzakelijk is en/of indien dit ter bescherming van de betrokken gedetineerde noodzakelijk is.

 

Gelet op het bepaalde in artikel 58, eerste lid, van de Pbw geeft de directeur de gedetineerde van elke beslissing als bedoeld in artikel 57, eerste lid van de Pbw – waaronder onder b. de uitsluiting van deelname van activiteiten en onder c. de plaatsing in afzondering - onverwijld schriftelijk en zoveel mogelijk in een voor hem begrijpelijke taal een met redenen omklede, gedagtekende en ondertekende mededeling. De beroepscommissie stelt vast dat de beslissing niet door de directeur op schrift is gesteld.

 

Zodoende kan ook niet vastgesteld worden of klager voorafgaand aan de oplegging van de ordemaatregel door de directeur is gehoord. Artikel 57, eerste lid, van de Pbw schrijft voor dat de directeur de gedetineerde in de gelegenheid stelt te worden gehoord, alvorens hij beslist omtrent de uitsluiting van activiteiten dan wel het plaatsen in afzondering. Het horen kan volgens het bepaalde in artikel 57, derde lid, van de Pbw achterwege blijven indien de vereiste spoed zich daartegen verzet dan wel de gemoedstoestand van de gedetineerde daaraan in de weg staat. De beroepscommissie constateert dat in onderhavig geval niet gebleken is dat van deze uitzondering sprake is.

 

Aangezien klager is uitgesloten van deelname aan activiteiten dan wel in afzondering is geplaatst, zonder dat getoetst is aan de formele vereisten die de Pbw stelt, is de beslissing genomen in strijd met de wet. Gelet op het voorgaande zal de beroepscommissie het beroep gegrond verklaren en het beklag wegens vormverzuim in zoverre alsnog gegrond verklaren.

 

Inhoudelijk

Ten tijde van het klaagschrift – te weten op 26 januari 2021 – waren de maatregelen van 13 maart 2020 van kracht die door de Minister voor Rechtsbescherming zijn genomen ter voorkoming van de (verdere) verspreiding van het coronavirus (Kamerstukken II, 2019/20, 24587 en 25295, nr. 763). De toen genomen maatregelen golden als landelijk beleid van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) ten aanzien van alle justitiële inrichtingen. De DJI heeft daarnaast aanvullende maatregelen getroffen.

 

Eén van deze maatregelen betreft het inkomstenproces. In de brief van de Minister voor Rechtsbescherming van 18 december 2020 (kenmerk 3151696) staat dat een gedetineerde bij binnenkomst acht dagen op een eenpersoonscel wordt geplaatst. Als er in deze periode geen corona-gerelateerde klachten zijn opgetreden kan de gedetineerde deelnemen aan de programma’s binnen de inrichting. In de brief van de Minister voor Rechtsbescherming van 22 januari 2021 (kenmerk 318907) staat in dat kader dat gedetineerden pas na acht dagen mogen deelnemen aan programma’s waarbij ze in contact komen met andere gedetineerden.  

 

Uit het oogpunt van de volksgezondheid en de zorgplicht van de directeur als het gaat om de bescherming van de medegedetineerden en personeel tegen het coronavirus, was de beslissing van de directeur om klager in dit geval af te zonderen, niet deel te laten nemen aan de recreatie en geen contact te laten hebben met medegedetineerden naar het oordeel van de beroepscommissie gerechtvaardigd en niet onredelijk of onbillijk. De beroepscommissie zal het beklag in zoverre ongegrond verklaren.

 

De beroepscommissie ziet gelet op het voorgaande aanleiding om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen van €7,50.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagrechter inzake beklag a, verklaart klager alsnog ontvankelijk in dit beklag, maar verklaart dit beklag ongegrond.

 

De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagrechter inzake beklag b, verklaart klager alsnog ontvankelijk in zijn beklag en verklaart dit beklag wegens vormverzuim gegrond en inhoudelijk ongegrond.

Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €7,50.

 

Deze uitspraak is op 10 januari 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M. Iedema, voorzitter, mr. A.M.G. Smit en mr. S. Woudman-Bijl, leden, bijgestaan door mr. K. Kiela, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven