Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/8285/GA, 5 juli 2022, beroep
Uitspraakdatum:05-07-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-20/8285/GA

 Betreft [klager]

Datum 5 juli 2022

 

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen het door een medewerker onbevoegd openen en kennisnemen van de inhoud van de aan hem geadresseerde en uitgereikte geprivilegieerde post.

De beklagcommissie bij de locatie Esserheem te Veenhuizen heeft op 9 oktober 2020 klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag (Eh 2020-321). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

Klagers raadsman, mr. J. Kleiman, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en de directeur van de locatie Esserheem (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

De aan klager geadresseerde post betrof een uitspraak van de Commissie van Toezicht. Deze was echter bestemd voor een medegedetineerde. De Commissie van Toezicht had kennelijk verzocht om de post te onderscheppen, om zo de fout te corrigeren. Dat bleek echter niet meer mogelijk, omdat de post reeds was uitgereikt. Een medewerker heeft klager gevraagd de post te openen en heeft vervolgens de inhoud van de envelop uit zijn handen gepakt, de inhoud gelezen om te verifiëren dat de bijlage de uitspraak betrof die op een andere gedetineerde zag en de bijlage afgenomen. In het verweerschrift van de directeur in de beklagprocedure wordt deze gang van zaken (impliciet) bevestigd, nu daarin wordt vermeld dat het niet was gelukt de post tegen te houden, maar dat uiteindelijk aan beide gedetineerden de juiste post is overhandigd. De medewerker heeft alleen de juiste bijlage aan klager en de medegedetineerde kunnen overhandigen door kennis te nemen van de inhoud van de envelop. 

Het openen van geprivilegieerde post ter controle op bijgesloten voorwerpen betreft, gelet op artikel 36 en artikel 37 van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) en de Regeling geprivilegieerde post (hierna: de Regeling), een bevoegdheid die is voorbehouden aan de directeur, en dit dient in het bijzijn van de gedetineerde te geschieden. Op het moment dat een medewerker van de inrichting deze bevoegdheid uitoefent, doet deze dat dus namens de directeur. Dat de medewerker in kwestie aan klager heeft gevraagd de post in haar bijzijn te openen, maakt niet dat geen sprake meer is van het uitoefenen van een bevoegdheid die alleen de directeur toekomt. De medewerker heeft ook de post op inhoud gecontroleerd. De beklagcommissie heeft daarom ten onrechte geoordeeld dat sprake is van feitelijk handelen. De medewerker heeft, gelet op het voorgaande, onprofessioneel en in strijd met de wet gehandeld.

 

Standpunt van de directeur

De directeur blijft bij zijn standpunt zoals verwoord in het eerder ingediende verweerschrift.

 

3. De beoordeling

Ontvankelijkheid van klager in beklag

Nu volgens klager een medewerker van de inrichting in strijd met de wet- en regelgeving de aan hem geadresseerde en uitgereikte geprivilegieerde post heeft geopend en van de inhoud daarvan heeft kennisgenomen, had hij ontvangen dienen te worden in zijn beklag. De beroepscommissie zal daarom de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en klager alsnog ontvankelijk verklaren in het beklag. De beroepscommissie zal om proceseconomische redenen als enige en hoogste instantie inhoudelijk op het beklag beslissen.

 

Inhoudelijke beoordeling

Uit het dossier kan worden opgemaakt dat de Commissie van Toezicht – nadat zij had bemerkt dat zij een uitspraak in de zaak van klager in een enveloppe geadresseerd aan een medegedetineerde  en een uitspraak in de zaak van een medegedetineerde in een enveloppe geadresseerd aan klager had verzonden –  telefonisch heeft verzocht om de uitreiking van haar post voor klager en de medegedetineerde tegen te houden. Deze geprivilegieerde post was echter reeds uitgereikt, waarop een medewerker van de inrichting de post van klager en de medegedetineerde heeft omgeruild, op de wijze waarover klager zich beklaagt.

Op grond van artikel 36, derde lid, in verbinding met artikel 37, eerste lid, aanhef en onder h, van de Pbw is het de directeur, of namens hem een medewerker, niet toegestaan om kennis te nemen van de inhoud van de post van de beklagcommissie. De gemaakte fout had desgewenst uitsluitend kunnen worden hersteld door iemand die zelf afkomstig is van de Commissie van Toezicht. Daarom zal de beroepscommissie het beklag gegrond verklaren. Nu de kennisneming van de inhoud van de post door de medewerker beperkt is gebleven tot het verifiëren van de namen van klager en de medegedetineerde en het handelen van de medewerker gericht was op het voorkomen van kennisname door klager en zijn medegedetineerde van de inhoud van elkaars geprivilegieerde post, ziet de beroepscommissie geen aanleiding om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie, verklaart klager alsnog ontvankelijk in zijn beklag en verklaart dit beklag gegrond. Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.

 

 

Deze uitspraak is op 5 juli 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. T.B. Trotman, voorzitter, mr. D. van der Sluis en mr. R. Raat, leden, bijgestaan door mr. P.L. Kraaijenbrink, secretaris.

 

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven