Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/24847/GM, 11 juli 2022, beroep
Uitspraakdatum:11-07-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer 21/24847/GM        

Betreft [Klaagster]

Datum 11 juli 2022

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klaagster] (hierna: klaagster)

1. De procedure

Klaagster heeft beroep ingesteld tegen het medisch handelen van de inrichtingsarts van het Justitieel Centrum voor Somatische Zorg (JCvSZ) Scheveningen (hierna: de inrichtingsarts). Klaagster beklaagt zich over het douchebeleid (anders: het bejegeningsplan) en de uitvoering daarvan.

De medisch adviseur bij het ministerie van Justitie & Veiligheid heeft bemiddeld. Het bemiddelingsverslag bevindt zich in het dossier.

De beroepscommissie heeft […], plaatsvervangend vestigingsdirecteur, […], inrichtingsarts en […], Hoofd Verplegingsdienst gehoord op de digitale zitting van 25 maart 2022.

Voorafgaand aan de zitting heeft klaagster geweigerd in een rolstoel te worden vervoerd naar de ruimte waar zij door de beroepscommissie gehoord kon worden. Zij wenste alleen in bed te worden gehoord en verzocht om aanhouding zodat zij ter plekke door de beroepscommissie kan worden gehoord. Zowel de inrichtingsarts als het Hoofd Verplegingsdienst hebben verklaard dat er geen medische bezwaren zijn voor klaagster om in een rolstoel te worden vervoerd en vervolgens te worden gehoord. De voorzitter heeft – na een korte schorsing – aan procespartijen medegedeeld dat de zaak niet zal worden aangehouden om klaagster op een ander moment te horen. Hierbij heeft de beroepscommissie acht geslagen op wat de inrichtingsarts en het Hoofd Verplegingsdienst over de toestand van klaagster hebben medegedeeld.

Van het verhandelde ter zitting is op 25 april 2022 een verslag van horen opgemaakt wat is verstuurd naar de procespartijen. De inrichtingsarts heeft op 10 mei 2022 op dit schriftelijke verslag gereageerd. Klaagster heeft niet gereageerd op het verslag.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klaagster

Klaagster is het niet eens met het advies van de medisch adviseur. Klaagster is niet gehoord door de medisch adviseur, waardoor de medisch adviseur niet alle relevante informatie heeft om tot een beoordeling te komen. Klaagster heeft niet geweigerd om gedoucht te worden, maar heeft geweigerd om met een brancard vervoerd te worden naar een andere afdeling. Klaagster heeft een grote angst voor brancards, vanwege eerdere negatieve ervaringen. Er waren genoeg andere mogelijkheden om klaagster te douchen.

Standpunt van de inrichtingsarts en de directeur

Het is noodzakelijk dat klaagster gaat douchen, dit vanwege onder meer het gevaar voor infecties, doorligwonden en bacteriën. In het bejegeningsplan is opgenomen – in overleg met klaagster – dat zij één keer per week doucht. Klaagsters weigering zich te laten wassen en haar afwegingen daartoe worden ingegeven door haar psychische problematiek.

De verpleegkundigen en de artsen hebben verschillende opties overwogen en geprobeerd om klaagster op een andere wijze naar de douche te vervoeren, maar klaagster bleef elke optie weigeren. De verpleegkundigen en artsen zijn het gesprek met haar aangegaan, maar zij kon niet worden overtuigd om op welke wijze dan ook vervoerd te worden. Klaagster gaat telkens in discussie met medewerkers.

Toen zij bleef weigeren, is er beslist te handelen in overeenstemming met het, door het psychomedisch overleg (PMO), vastgestelde bejegeningsplan. Op basis van dit plan heeft de directeur besloten om klaagster verplicht te laten douchen. Dit is géén beslissing geweest van of namens de inrichtingsarts. Doorgaans worden inrichtingsartsen gehoord als de directeur een beslissing neemt op basis van een door de inrichtingsartsen vastgesteld plan. Of dat in dit geval ook is gebeurd, is niet te zeggen. Het is immers een tijd geleden dat deze beslissing is genomen.

Klaagster heeft last van obesitas en om de veiligheid te waarborgen wordt er veel personeel ingezet. Het zou bijvoorbeeld mogelijk kunnen zijn dat klaagster tijdens het vervoer zou kunnen kantelen. Door het inzetten van veel personeel kan zowel de veiligheid van klaagster als die van de medewerkers worden gewaarborgd. De medewerkers die klaagster hebben vervoerd waren zowel verpleegkundigen als medewerkers van het Interne Bijstandsteam (IBT).

3. De beoordeling

Waartegen is het beroep gericht?

Volgens het door klaagster ingediende beroepschrift is het beroep gericht tegen een beslissing van de medisch adviseur van 22 november 2021. De beroepscommissie zal dit verbeterd lezen en het beroepschrift zo uitleggen dat het is gericht tegen het medisch handelen van de inrichtingsarts.

Waar ziet de klacht op?

De beroepscommissie begrijpt de klacht van klaagster zo dat zij zich wenst te beklagen over het douchebeleid en de wijze waarop dit is uitgevoerd op 12 oktober 2021.

Het douchebeleid is opgesteld door het medisch behandelend team in het PMO en bij de uitvoering van dit douchebeleid waren verpleegkundigen betrokken. De uitleg van klaagsters klacht brengt mee dat dit valt onder het medisch beklagrecht, zoals bedoeld in artikel 71a e.v., van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw).

Inhoudelijke beoordeling

Tijdens het indienen van de klacht verbleef klaagster in het JCvSZ, onder andere in verband met de zorg voor haar algemene dagelijkse levensbehoeften bij bedlegerigheid. Door het douchebeleid is geprobeerd de hygiëne zoveel als mogelijk te waarborgen. Klaagster dient zich (minimaal) eenmaal per week te (laten) douchen, om zo infecties en doorligwonden te beperken. Gelet op klaagster situatie – waarbij de beroepscommissie mede acht slaat op wat hierover is opgenomen in het medisch dossier – acht de beroepscommissie het douchebeleid niet onredelijk of onbillijk en heeft het PMO in redelijkheid kunnen concluderen dat het douchebeleid nodig is om klaagsters hygiëne te waarborgen.

Verder staat ter beoordeling de wijze waarop klaagster is vervoerd naar de douche.

Uit de stukken – en dit is nogmaals bevestigd ter zitting – volgt dat aan klaagster verschillende alternatieven voor vervoer zijn voorgelegd, maar dat klaagster elke vorm van vervoer weigerde. De verpleegkundigen en inrichtingsartsen zijn daarop het gesprek met klaagster aangegaan en hebben uitgelegd dat het nodig is dat klaagster vervoerd moest worden richting de douche. Klaagster kon niet worden overtuigd en ging telkens in discussie. Gelet hierop heeft de directeur bepaald dat klaagster vervoerd moest worden met een brancard. Het daadwerkelijk vervoeren is gedaan door onder anderen verpleegkundigen en leden van het IBT. Gezien klaagsters situatie en het weigeren door haar van alternatieven voor het vervoer, is het redelijk geweest om klaagster naar de douche te vervoeren met een brancard. Het vervoeren van klaagster is gebeurd door verschillende medewerkers, om zo de veiligheid van klaagster (en van de medewerkers) te waarborgen. Dit is naar het oordeel van de beroepscommissie zorgvuldig gebeurd.

Gelet op het voorgaande kan het handelen van de inrichtingsarts niet worden aangemerkt als in strijd met de norm zoals bedoeld in artikel 71f, derde lid, onder a. of b., van de Pbw. Hoewel klaagster de situatie als vervelend heeft ervaren, leidt dit niet tot een ander oordeel.

De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is op 11 juli 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. D.W.J. Vinkes, voorzitter, drs. P.J.M. van Puffelen en drs. B.A. Geurts, leden, bijgestaan door mr. A. de Groot, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven