Nummer R-20/8550/GA
Betreft [klager]
Datum 22 augustus 2022
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)
1. De procedure
Klager heeft beklag ingesteld tegen het onvoldoende voortvarend handelen van de (senior) casemanager met betrekking tot zijn verzoek om plaatsing in een Zeer Beperkt Beveiligde Inrichting (ZBBI).
De beklagrechter bij het Justitieel Complex (JC) Zaanstad heeft op 11 december 2020 het beklag ongegrond verklaard (ZS-ZO-2020-433). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.
Klagers raadsvrouw, mr. E.A. Blok, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en de directeur van het JC Zaanstad (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Voor de feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de inhoud van het beklag. Van belang is nog dat op 12 mei 2020 een officieel verzoek is gestuurd naar de selectiefunctionaris. Op 4 augustus 2020 zou klager door het multidisciplinair overleg (MDO) worden besproken, maar dat gebeurde pas op 18 augustus 2020. Daarna heeft de senior casemanager bewust tegengewerkt en klager niet willen laten faseren. De casemanager had eerder dienen in te grijpen in het proces en er had beter gecommuniceerd moeten worden. Pas op 30 september 2020 is er uiteindelijk contact geweest met een senior selectiefunctionaris. Klager heeft nadeel ondervonden als gevolg van het feit dat hij niet op zijn streefdatum kon faseren. Klager kwam al drie maanden in aanmerking voor het stapeltraject bij de indiening van het beklag.
Standpunt van de directeur
Met betrekking tot de ontvankelijkheid handhaaft de directeur zijn standpunt dat klagers klacht zich niet richt tegen een door of namens de directeur genomen beslissing in de zin van artikel 60, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw).
Inhoudelijk volgt de directeur het standpunt van klager niet. De casemanager heeft direct gereageerd op een aanvullende vraag van de senior casemanager. Ook heeft de casemanager op 19, 27 en 31 augustus 2020 nog berichten naar de senior casemanager verzonden omtrent de fasering van klager. Op 16 september 2020 heeft de casemanager, wegens problemen met de senior casemanager, de casus besproken met haar leidinggevende, waarna verschillende acties zijn uitgezet en uiteindelijk is besloten om contact op te nemen met de senior selectiefunctionaris. Niet in geschil is dat de casemanager alle adviezen tijdig heeft opgevraagd, doorgestuurd en na ontvangst daarvan klager direct heeft aangemeld voor Extramurale Detentie (EMD). De casemanager heeft adequaat gereageerd op aanvullende vragen en heeft verschillende acties ondernomen na het uitblijven van medewerking van de senior casemanager. De termijn tussen de datum waarop klager binnenkwam in het JC Zaanstad en de datum dat hij uiteindelijk is overgeplaatst, is niet onredelijk lang te noemen.
3. De beoordeling
Het beklag ziet op het niet voortvarend handelen van de (senior) casemanager met betrekking tot klagers detentiefasering. Onder de taakomschrijving van de casemanager valt de adequate afhandeling van een verzoek om fasering. Namens de directeur van de inrichting is de casemanager direct verantwoordelijk voor het in gang zetten van de detentiefasering. Volgens vaste jurisprudentie van de beroepscommissie valt een beklag dat is gericht tegen het niet voortvarend handelen van een casemanager onder het bereik van artikel 60, eerste lid, van de Pbw.
De casemanager in PI Dordrecht heeft per mail van 29 april 2020 aan klagers raadsvrouw bevestigd dat de fasering voor klager zou worden opgestart. Klagers raadsvrouw heeft op 12 mei 2020 een officieel verzoek gestuurd naar de selectiefunctionaris. Volgens de raadsvrouw kwam klager sinds 26 juni 2020 in aanmerking voor plaatsing in het stapeltraject.
De adviezen waren volgens het tijdspad van de casemanager bij klagers binnenkomst in JC Zaanstad op 2 juli 2020 door PI Dordrecht al opgevraagd en binnen. Gebleken was dat in het bestaande reclasseringsrapport geen risico’s konden worden ingeschat. Op 28 juli 2020 werd alsnog een reclasseringsrapport met een positief advies ontvangen. De casemanager heeft op 4 augustus 2020 bevestigd dat er positief is geadviseerd door het MDO en op 18 augustus 2020 is de selectie met een positief advies van de directeur verzonden.
Vervolgens zijn er nadere vragen gekomen vanuit Dienst Individuele Zaken (DIZ) over de informatie van de reclassering en de invulling van de arbeid en het toezicht. De casemanager heeft kort daarop de vragen beantwoord en nader onderzoek verricht. In de mailwisseling tussen de casemanager en de raadsvrouw valt te lezen dat de senior casemanager het verzoek om deelname aan een penitentiair programma afwees, omdat de risico’s niet konden worden ingeschat, op basis van het reclasseringsadvies en het negatieve advies van het Openbaar Ministerie.
De casemanager heeft de situatie op 16 september 2020 aan haar leidinggevende voorgelegd en vervolgens is contact opgenomen met de senior casemanager en de senior selectiefunctionaris. Berichtgeving van de senior casemanager ontbreekt in het dossier.
Op 6 oktober 2020 is een positieve beslissing ontvangen en op 22 oktober 2020 is klager overgeplaatst.
De beroepscommissie is, gelet op voornoemde gang van zaken, van oordeel dat het gehele proces rondom de aanvraag onredelijk lang heeft geduurd en dat het contact met de senior casemanager aan de vertraging heeft bijgedragen, omdat die volgens de casemanager geen medewerking verleende. De beroepscommissie acht dat opmerkelijk, aangezien de reclassering volgens de casemanager positief had geadviseerd en bovendien alleen (de selectiefunctionaris namens) de Minister voor Rechtsbescherming op grond van artikel 15, derde lid, van de Pbw, bevoegd is te beslissen of een gedetineerde in aanmerking komt voor detentiefasering.
Gelet op het voorgaande zal de beroepscommissie het beroep gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagrechter vernietigen en het beklag alsnog gegrond verklaren. Nu de vertraging niet meer ongedaan te maken is, komt klager een tegemoetkoming toe. De beroepscommissie zal deze vaststellen op €100,-.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €100,-.
Deze uitspraak is op 22 augustus 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M. Iedema, voorzitter, mr. S. Bijl en mr. A.M.G. Smit, leden, bijgestaan door mr. K. Kiela, secretaris.
secretaris voorzitter