Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/22420/GA, 29 augustus 2022, beroep
Uitspraakdatum:29-08-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer    21/22420/GA
    
            
Betreft    [Klager]
Datum    29 augustus 2022


Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager).

1. De procedure
Klager heeft beklag ingesteld tegen de maatregelen die hem zijn opgelegd vanwege zijn status als gedetineerde met een vlucht-/maatschappelijk risico (GVM-maatregelen).

De beklagcommissie bij het Justitieel Centrum voor Somatische Zorg (JCvSZ) Scheveningen heeft op 8 juli 2021 het beklag ongegrond verklaard (SC 2021 / 125). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

Klagers raadsman, mr. Y. Bouchikhi, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klagers raadsman gehoord op de zitting van 19 mei 2022 in het Justitieel Complex Zaanstad. De beroepscommissie heeft vervoer voor klager geregeld, zodat hij op de zitting kon worden gehoord. Klager heeft echter geen gebruik gemaakt van die mogelijkheid. De directeur van het JCvSZ Scheveningen (hierna: de directeur) is niet op de zitting verschenen.

2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
De beklagcommissie is van oordeel dat de oplegging van de toezichtsmaatregelen aan klager niet als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt, zonder te beschikken over de GRIP-rapportage. Waardoor zij een beslissing neemt over de toezichtsmaatregelen zonder deze rapportage getoetst te hebben. Terwijl uit vaste jurisprudentie van de Raad volgt dat een enkele verwijzing naar de circulaire en informatie vanuit het Gedetineerden Recherche Informatie Punt (hierna: GRIP) onvoldoende is (RSJ 21 maart 2022, 21/200046/GA en 21/20194/GA en RSJ 3 juli 2014, 14/704/GA). De directeur heeft naar aanleiding van het beroepschrift nog steeds geen nieuwe stukken (zoals de GRIP-rapportage) overgelegd.

De beslissing van de beklagcommissie is onzorgvuldig en onvoldoende gemotiveerd nu de beklagcommissie van oordeel is dat voldoende is gebleken dat de directeur een belangenafweging heeft gemaakt. Volgens vaste jurisprudentie van de Raad dient de directeur een eigen belangenafweging te maken omtrent de noodzaak van de toezichtsmaatregelen. Deze belangenafweging moet voor de gedetineerde inzichtelijk zijn en onderbouwd worden met schriftelijke verslaglegging (RSJ 3 juli 2014, 14/704/GA en RSJ 10 december 2014, 14/3339/GA). De directeur heeft de belangenafweging niet, althans niet inzichtelijk, gemaakt. Noch heeft de directeur dit onderbouwd met schriftelijke verslaglegging.

Voorts heeft het hoorgesprek tussen klager en de directeur plaatsgevonden in de Nederlandse taal, terwijl klager geen woord Nederlands spreekt (RSJ 10 december 2014, 14/3339/GA). Desgevraagd deelt de raadsman mee dat klager de inhoud van het verslag en zijn inbreng niet betwist, maar dat hij niet alles precies zo heeft gezegd.

Voorts kan het feit dat klager voorafgaand aan zijn aanhouding voor de politie is gevlucht, niet leiden tot het oordeel dat er ontvluchtingsgevaar zou bestaan. Klager was, gelet op zijn verwondingen, niet eens fysiek in staat om te ontsnappen.
 
De aan klager opgelegde toezichtsmaatregelen zijn dan ook niet noodzakelijk en daarbij is niet gebleken dat de directeur een eigen belangenafweging, die onderbouwd is met schriftelijke verslaglegging en getoetst is op basis van voor klager voldoende inzichtelijke criteria, heeft gemaakt. 

Standpunt van de directeur
De directeur heeft zijn standpunt in beroep niet nader toegelicht en heeft volstaan met verwijzing naar zijn eerder ingenomen standpunt in de schorsingsprocedure, naar de beslissing en de overwegingen van de schorsingsvoorzitter in de schorsingsprocedure en naar de beslissing van de beklagcommissie.

3. De beoordeling
De directeur heeft een discretionaire bevoegdheid waar het betreft de oplegging van maatregelen aan gedetineerden die op de GVM-lijst zijn geplaatst. Bij de oplegging van maatregelen geldt – volgens vaste jurisprudentie van de beroepscommissie - het volgende.

a. Er moet sprake zijn van een noodzaak voor het opleggen van de onderhavige toezichtmaatregelen;
b. De directeur dient de gedetineerde voorafgaand aan de beslissing te horen;
c. De directeur dient een eigen belangenafweging te maken en kan zijn beslissing niet slechts baseren op de plaats en status van verzoeker op de GVM-lijst; en
d. De directeur dient maandelijks te toetsen of sprake is van de noodzaak van voortduring van de maatregelen.

De belangenafweging, die in het kader van de discretionaire bevoegdheid van de directeur plaatsvindt, moet toetsbaar en dus kenbaar zijn. Dat betekent dat de in dit kader gemaakte belangenafweging evenals de inhoud van het horen van de gedetineerde op enigerlei wijze schriftelijk moeten worden vastgelegd. De beslissing tot oplegging van de maatregelen moet worden genomen op basis van (ten minste) de informatie van het GRIP (indien van toepassing), de visie van de directeur en informatie die de gedetineerde zelf verstrekt. Het horen van de gedetineerde dient dus te geschieden ten behoeve van én voorafgaand aan de door de directeur te maken belangenafweging.

Onweersproken is dat klager, voorafgaand aan de beslissing, door de directeur is gehoord. Namens klager is aangevoerd dat klager de Nederlandse taal niet machtig is. Desgevraagd is ter zitting namens klager aangegeven dat klager de inhoud van het verslag niet betwist. Naar het oordeel van de beroepscommissie is dan ook voldoende aannemelijk geworden dat klager, ondanks zijn stelling dat hij de Nederlandse taal niet machtig is, de inhoud van de beslissing heeft begrepen en dat hij zijn bezwaren hieromtrent kenbaar heeft kunnen maken.

Ten aanzien van de stelling dat de beslissing tot oplegging van de toezichtsmaatregelen aan klager niet aan redelijkheid of billijkheid getoetst kan worden wegens het ontbreken van een GRIP-rapportage, merkt de beroepscommissie het volgende op. De beslissing van de directeur tot oplegging van toezichtsmaatregelen dient genomen te worden op basis van (ten minste) de informatie van het GRIP (indien van toepassing), de visie van de directeur en informatie die de gedetineerde zelf verstrekt. In onderhavig geval is geen informatie van het GRIP ten grondslag gelegd aan de opgelegde toezichtsmaatregelen. Noch uit de wet noch uit de jurisprudentie van de beroepscommissie volgt dat de beslissing tot oplegging van toezichtsmaatregelen gebaseerd moet zijn op GRIP-informatie. De directeur heeft zijn beslissing voldoende gemotiveerd met andere voorhanden zijnde informatie. Dat deze informatie niet uit een GRIP-rapport afkomstig is, maakt deze informatie nog niet onjuist of onbetrouwbaar. Van belang is dat de beslissing van de directeur voldoende inzichtelijk en toetsbaar is, wat hier het geval is.  

De beroepscommissie is van oordeel dat uit de beslissing van de directeur tot oplegging van de toezichtsmaatregelen voldoende duidelijk wordt waarom de betreffende maatregelen aan klager worden opgelegd. In de beslissing staat dat klager wordt verdacht van een gewapende overval op een waardetransport. Na deze overval zijn de verdachten gevlucht waarbij fors geweld met vuurwapens is gebruikt tegen de politie. Omdat klager als één van deze verdachten wordt aangemerkt heeft het Operationeel Overleg besloten om klager op de GVM-lijst te plaatsen met het risicoprofiel ‘Hoog’ vanwege de indicaties: criminele organisatie, vluchtgevaarlijk en mediagevoeligheid. Gelet op de verdenking die op klager rust met daarbij het ontvluchtingsgevaar en de actuele media aandacht voor het delict, acht de directeur het noodzakelijk om toezichtsmaatregelen aan klager op te leggen voor zowel zijn veiligheid als de veiligheid van anderen binnen en buiten de inrichting. De directeur wil eerst klager en zijn gedrag beter leren kennen om zo een inschatting van de mogelijke risico’s te kunnen maken. Voorts heeft de directeur de impact van de maatregelen afgewogen tegen klagers persoonlijke belang, waarbij hij het belang van de orde en veiligheid binnen en buiten de inrichting heeft laten prevaleren boven klagers persoonlijke belang. De beroepscommissie is dan ook van oordeel dat de directeur de bestreden beslissing voldoende heeft gemotiveerd en dat de belangenafweging voldoende inzichtelijk is gemaakt. 

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de beslissing van de directeur niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagcommissie bevestigen met aanvulling van de gronden. 


4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.


Deze uitspraak is op 29 augustus 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. S. Djebali, voorzitter, F. van Dekken en mr. E. Lucas, leden, bijgestaan door mr. M.S. Ferenczy, secretaris.
 
 
secretaris    voorzitter

Naar boven