Nummer 21/24541/GV
Betreft [klager]
Datum 28 juni 2022
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)
1. De procedure
De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 30 november 2021 klagers verzoek om kortdurend re-integratieverlof afgewezen.
Klagers raadsman, mr. H. Külcü, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.
De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.
De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Klagers verlofaanvraag is uiteindelijk afgewezen naar aanleiding van de screening door de politie. De medewerker van de stichting die klager heeft uitgenodigd op gesprek, zou zelf antecedenten hebben. Klager zou zich bij een eerdere aanhouding valselijk hebben geïdentificeerd met de naam van deze persoon. Dit mag geen beletsel vormen om bij een legitieme stichting op bezoek te gaan en eventueel een vacature te vervullen. Bovendien zal een andere medeweker van de stichting met klager kennis maken.
Standpunt van verweerder
In klagers detentie- & re-integratieplan (D&R-plan) staat alleen dat hij een werkgever gaat zoeken voor zijn penitentiair programma (PP). Dit is onvoldoende helder omschreven. Het is onduidelijk wat voor soort baan klager nastreeft en welke stappen hij gaat ondernemen om een dergelijke baan/functie te vinden. Ook is niet duidelijk of daar vacatures voor openstaan. Hiermee voldoet klager al niet aan artikel 15 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling). Bovendien kleven er meerdere bezwaren aan de beoogde werkgever.
3. De beoordeling
Klager is sinds 30 december 2020 gedetineerd. Hij ondergaat een gevangenisstraf van vijftig maanden met aftrek, wegens handel in cocaïne. De einddatum van klagers detentie is momenteel bepaald op 24 december 2022.
De wet- en regelgeving
In artikel 15 van de Regeling staat dat re-integratieverlof alleen wordt verleend voor een re-integratiedoel dat is vastgelegd in het D&R-plan. Bij de beslissing tot het verlenen van re-integratieverlof, worden in ieder geval de volgende aspecten betrokken:
- de mate waarin en de manier waarop de gedetineerde, door zijn gedrag gedurende de gehele detentie, een bijzondere geschiktheid heeft laten zien voor een terugkeer in de samenleving;
- de mogelijkheid om de risico’s die aan het verlof zijn verbonden te beperken en te beheersen;
- de belangen van slachtoffers, nabestaanden en andere relevante personen, in ieder geval met betrekking tot het eerste verzoek om onbegeleid re-integratieverlof (als de gedetineerde is veroordeeld voor een misdrijf als bedoeld in artikel 51e, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering);
- de inspanningen die de gedetineerde heeft geleverd om de schade te vergoeden die het strafbare feit heeft veroorzaakt.
In artikel 18a van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) is – voor zover hier relevant – bepaald dat de directeur ervoor zorgdraagt dat uiterlijk binnen vier weken na binnenkomst van de gedetineerde in een inrichting, zo veel mogelijk in overleg met hem, een D&R-plan wordt vastgesteld. Het D&R-plan kan gedurende de detentie, zo veel mogelijk in overleg met de gedetineerde, worden aangepast. Het D&R-plan vermeldt in ieder geval:
- de gedrags- en re-integratiedoelen die de gedetineerde probeert te behalen;
- de activiteiten waaraan de gedetineerde deelneemt;
- de activiteiten en het verlof waarvoor de gedetineerde bij goed gedrag in aanmerking komt;
- de essentiële voorwaarden voor deelname aan het maatschappelijk leven van de gedetineerde, voor zover deze ontbreken.
In artikel 19, eerste lid, van de Regeling is bepaald dat kortdurend re-integratieverlof niet langer duurt dan noodzakelijk voor het realiseren van het doel waarvoor dit verlof wordt verleend en dat dit verlof begint en eindigt op dezelfde dag.
In het tweede en derde lid is bepaald vanaf welk moment een gedetineerde voor dit verlof in aanmerking komt (op basis van de hoogte van de opgelegde straf, het gedeelte dat hij heeft ondergaan en het gedeelte dat hij nog moet ondergaan). Volgens het vierde lid kan worden afgeweken van het tweede en derde lid, op grond van zwaarwegende redenen die zien op de re-integratie van de gedetineerde.
In de artikelen 4 en 16 van de Regeling is benoemd om welke redenen verlof wordt geweigerd en welke gedetineerden niet in aanmerking komen voor re-integratieverlof.
De beoordeling
Klagers verzoek om kortdurend re-integratieverlof is afgewezen, omdat onduidelijk is of en op welke functie klager heeft gesolliciteerd en omdat de persoon bij [stichting] bij wie klager na het gesprek de rest van de dag wil meelopen, antecedenten heeft. Bovendien heeft verweerder in beroep aangevoerd dat klagers D&R-plan reeds om de eerstgenoemde reden niet voldoet aan de wettelijke vereisten.
De beroepscommissie stelt vast dat klager op grond van artikel 19, tweede lid, van de Regeling in aanmerking kan komen voor kortdurend re-integratieverlof.
De beroepscommissie kan verweerder niet volgen in de stelling dat het D&R-plan onvoldoende concreet is, dat het niet duidelijk is naar aanleiding van welke vacature klager op gesprek wilde gaan en wat de meeloopdag inhield. In het D&R-plan staat dat klager op zoek wil gaan naar een werkgever waar hij terecht kan tijdens zijn PP. Hiertoe is als actiepunt opgenomen dat klager op verlof wil voor een gesprek en een meeloopdag bij [stichting]. Daarnaast staat in het advies van de inrichting dat klager op 19 november 2021 een intake/sollicitatiegesprek wilde voeren bij [stichting]. Hij had een afspraak gepland om tien uur met [werkgever], die een uitnodiging had verstuurd. Aansluitend aan de afspraak zou klager een middag meelopen om een beeld te krijgen van hetgeen de eventuele dagbesteding zou gaan inhouden. De beroepscommissie is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat klagers verlofaanvraag voldoende concreet is en aansluit op hetgeen in het D&R-plan is opgenomen.
Hoewel de vrijhedencommissie eerst positief adviseerde met betrekking tot klagers verlofaanvraag, heeft de vrijhedencommissie, na kennis te hebben genomen van de screening van de politie, toch negatief geadviseerd. Uit de screening blijkt dat [werkgever] antecedenten heeft. Daarbij komt dat klager voor zijn detentie is aangehouden door de politie wegens te hard rijden, waarbij hij de naam van deze persoon heeft opgegeven en hij geen rijbewijs of ander identiteitsbewijs bij zich had. Er bestaat dan ook onduidelijkheid over de relatie tussen klager en deze persoon.
De beroepscommissie is van oordeel dat hetgeen uit de screening naar voren is gekomen een forse contra-indicatie vormt voor verlofverlening. Bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de bestreden beslissing dan ook niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is op 28 juni 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. D. van der Sluis, voorzitter, mr. A. Pahladsingh en mr. S. Djebali, leden, bijgestaan door mr. M. Olde Keizer, secretaris.
secretaris voorzitter