Nummer 21/21845/GA en 21/24261/GA
Betreft [Klager]
Datum 10 augustus 2022
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op de beroepen van [Klager] (hierna: klager)
1. De procedure
Klager heeft beklag ingesteld tegen de aan hem op grond van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) opgelegde toezichtmaatregelen van:
a. 11 maart 2021 voor de duur van één maand (VU 2021/350);
b. 11 april 2021 voor de duur van één maand (VU 2021/496);
c. 11 mei 2021 voor de duur van één maand (VU 2021/655).
De beklagrechter bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught heeft op 14 juni 2021 de klachten ongegrond verklaard. De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.
Klagers raadsman, mr. C.J.J. Kwint, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak (21/21845/GA).
Daarnaast heeft klager beklag ingesteld tegen de aan hem op grond van de Pbw opgelegde toezichtmaatregelen van:
a. 11 juni 2021 voor de duur van één maand (VU 2021/877);
b. 11 juli 2021 voor de duur van één maand (VU 2021/1023);
De beklagcommissie bij de PI Vught heeft op 8 november 2021 de klachten ongegrond verklaard. De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.
Klager heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld (21/24261/GA).
De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en een juridisch medewerker bij de PI Vught gehoord op de zitting van 20 mei 2022 in de PI Vught.
Dhr. mr. P. de Vries, secretaris bij de RSJ, was als toehoorder aanwezig.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Bij beperkende toezichtmaatregelen dient sprake te zijn van een periodieke afweging, inzichtelijke criteria en schriftelijke verslaglegging (zie bijvoorbeeld RSJ 8 december 2009, 09/2127/GA en RSJ 8 februari 2010, 09/2749/GA en 09/2787/GA). De directeur heeft alvorens de opleggingen c.q. de verlengingen van de aan klager opgelegde toezichtmaatregelen nooit de moeite genomen om – al dan niet via de mentor of het afdelingshoofd – kennis te nemen van klagers standpunt, hetgeen in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel (vergelijk RSJ 25 juni 2020, R-19/5087/GA). Uit de aan klager opgelegde toezichtmaatregelen blijkt niet aan welke (inzichtelijke) criteria klager dient te voldoen om de toezichtmaatregelen uiteindelijk te laten opheffen. De directeur heeft tot op heden op klagers verzoek om hem inzicht in de belangenafweging en de geldende criteria te verschaffen, niet gereageerd.
Om de bevoegdheden uit te kunnen oefenen die de directeur op grond van de Pbw met betrekking tot het post-, bezoek- en telefoonverkeer toekomt, dient sprake te zijn van een noodzakelijkheid. De opleggingen c.q. de verlengingen van de toezichtmaatregelen berusten echter op gebeurtenissen uit 2017. Deze gebeurtenissen, hoe serieus die ook zijn, zijn al vier jaar geleden disciplinair bestraft en onvoldoende zwaarwegend om de ingrijpende toezichtmaatregelen te rechtvaardigen. Het goede gedrag van klager de afgelopen vier jaren toont aan dat hij zich aan de regels houdt. Zoals uit RSJ 19 maart 2012, 11/4423/GA, volgt, is het tijdsverloop een belangrijke factor in de beoordeling van de proportionaliteit en subsidiariteit van toezichtmaatregelen. Bij aanwezigheid van minder ingrijpende maatregelen of mogelijkheden, zoals het melden van de identiteit van het telefooncontact of het uitluisteren van telefoongesprekken achteraf, zijn de huidige toezichtmaatregelen niet meer proportioneel.
Dat er onvoldoende zicht op klager zou zijn, is niet conform de waarheid en feiten. De directeur heeft al vanaf het begin van de toezichtmaatregelen volledig zicht op klagers post-, bezoek- en telefoonverkeer. Daarnaast kan het geen gebruik maken van relatiebezoek in dat kader klager niet worden tegengeworpen. Het hebben van een relatie, welke klager niet heeft, is immers een vereiste om relatiebezoek te kunnen ontvangen. De beklagrechter heeft - conform het verweer van de directeur - overwogen dat het aan klager is om zich te bewijzen door gebruik te maken van de vrijheden die hij wel heeft. Klager beschouwt dit als een omkering van de bewijslast. Het is aan de inrichting om aan te tonen dat de beperkingen gerechtvaardigd zijn, niet andersom.
Klager heeft voorts een andere lezing dan de directeur voor wat betreft het incident met de kerstkaarten in december 2018. Klager kreeg pas op 4 januari 2019 te horen dat een aantal kaarten waren geweigerd, terwijl hij deze al op 17 december 2018 had gepost. Klager was boos dat de inrichting had gewacht tot na oud en nieuw met de weigering. Nu klager hierover emotioneel was en het gevoel had dat de inrichting bewust zo lang had gewacht, heeft hij geweigerd de namen van de geadresseerden te geven. Klager beschouwt dit derhalve niet als een incident dat onderhavige toezichtmaatregelen rechtvaardigt.
De beklagcommissie heeft geconcludeerd dat de belangen van de slachtoffers en de mogelijke maatschappelijke onrust zwaarder weegt. De slachtofferbelangen zijn niet nader onderbouwd of uitgelegd. Wat ze concreet inhouden en hoe ze relateren tot de toezichtmaatregelen, wordt niet duidelijk. De wens om de slachtofferbelangen te beschermen, is tevens te algemeen. Dit geldt namelijk voor meer, zo niet alle gedetineerden. In klagers visie is het in het belang van de slachtoffers dat klager na zijn tbs-maatregel succesvol re-integreert in de samenleving en een nieuw leven begint. Daarnaast wordt de mogelijke maatschappelijke onrust niet gedefinieerd en onderbouwd met concrete feiten en omstandigheden.
Klager verwijst naar een uitspraak van de Commissie van Toezicht van 6 januari 2022, waarin zijn klachten gericht tegen de aan hem opgelegde toezichtmaatregelen van 11 augustus 2021, 20 september 2021 en 11 november 2021 gegrond zijn verklaard voor zover deze zien op het toezicht op het bezoek en de telefonische contacten. Sinds die uitspraak zijn er nog wel enkele toezichtmaatregelen van kracht, maar daar heeft klager vrede mee. Hoewel de toezichtmaatregelen inmiddels zijn afgeschaald, geldt dat de situatie van klager met betrekking tot het oefenen met vrijheden niet is veranderd. De verandering in klagers gedrag is vooral gelegen in het contact. Klager maakt aldus nog steeds geen gebruik van de vrijheden die hem toen ook werden aangeboden. In dat opzicht was er dan ook destijds geen noodzakelijkheid tot de oplegging van de toezichtmaatregelen.
Inzake 21/21845/GA wordt verzocht om het klaagschrift van 25 maart 2021 als ingelast en herhaald te beschouwen.
Standpunt van de directeur
Onder meer naar aanleiding van de uitspraak van de Commissie van Toezicht van 6 januari 2022 zijn er nieuwe beslissingen over de toezichtmaatregelen genomen. Hoewel er begrip is voor de impact van de toezichtmaatregelen op klager, geldt dat de inrichting tegelijkertijd een verantwoordelijkheid heeft. Ten opzichte van 2021 is klagers gedrag op het gebied van communicatie en omgang enorm veranderd en is om die reden de toezichtmaatregel met betrekking tot het vooraf screenen van de telefoonnummers komen te vervallen en worden de post en telefoongesprekken steekproefsgewijs gecontroleerd. Het spanningsveld blijft altijd bestaan, zodat ook los van de uitspraak van de Commissie van Toezicht van 6 januari 2022 wordt bekeken of en welke toezichtmaatregelen kunnen worden afgeschaald.
In 2021 was het gedrag van klager nog niet zodanig dat het vertrouwen in en rondom hem kon worden getoetst, omdat klager niet wilde samenwerken met het personeel en geen gebruik wilde maken van de aan hem toegekende vrijheden. Er is altijd een goede belangenafweging gemaakt. Klager wordt in het overleg inzake gedetineerden met een vlucht-/maatschappelijk risico (GVM) besproken, ondanks dat klager geen GVM-status heeft. Daarnaast kijkt er altijd één keer in het jaar een speciaal hiervoor aangestelde commissie mee en sluit klagers mentor – die vaak met klager spreekt – aan bij de overleggen. Hoewel het horen van klager niet maandelijks gebeurt, kijken verschillende disciplines mee bij de opleggingen c.q. verlengingen van de toezichtmaatregelen aan klager. De impact op klager van de toezichtmaatregelen wordt meegewogen. Anderzijds geldt onverkort dat het delict waarvoor klager is veroordeeld en de incidenten die zich binnen de inrichting hebben voorgedaan, een grote impact hebben gehad op de slachtoffers, de naasten en de maatschappij.
3. De beoordeling
De aan klager opgelegde toezichtmaatregelen
In de in beide beroepen aanhangige klachten gold hetzelfde pakket aan opgelegde toezichtmaatregelen, te weten:
- Inhoudelijke controle van brieven en andere poststukken (artikel 36, tweede en – zo begrijpt
de beroepscommissie in dat kader ook – derde lid, van de Pbw);
- Individueel bezoek met toezicht (artikel 38, vierde lid, van de Pbw);
- Het vooraf screenen van telefoonnummers (artikel 39, tweede lid, van de Pbw).
In aanvulling daarop geldt het volgende. Klager mag vijftien minuten per dag met positief gescreende personen telefoneren. Het personeel houdt toezicht op deze belduur. Daarnaast mag klager alleen vooraf positief gescreende bezoekers ontvangen tijdens relatiebezoek en vindt het bezoek individueel met toezicht plaats. Klager mag tot slot alleen onder toezicht en/of begeleiding gebruikmaken van de computer in de bibliotheek en/of het RIC.
De aan klager opgelegde toezichtmaatregelen zijn (initieel) opgelegd in verband met een drietal incidenten uit 2017. Deze hielden – kort gezegd – verband met het zonder toestemming contact zoeken met de media en het zonder toestemming contact (laten) leggen met de ouders van de slachtoffers in klagers strafzaak. Ook een incident uit 2018 met betrekking tot het versturen van kerstkaarten heeft ten grondslag heeft gelegen aan de aan klager opgelegde toezichtmaatregelen. De verlengingen van de maatregelen zijn gebaseerd op het feit dat klager beperkt tot geen gebruik maakt van de hem geboden vrijheden en het feit dat zijn gedrag jegens het personeel onveranderd was. De directeur had daardoor onvoldoende zicht op klagers manier van omgaan met vrijheden.
Het wettelijk kader
Op grond van artikel 36, tweede lid, van de Pbw is de directeur bevoegd enveloppen of andere poststukken, afkomstig van of bestemd voor gedetineerden, op de aanwezigheid van bijgesloten voorwerpen te onderzoeken en deze hiertoe te openen. Indien de enveloppen of andere poststukken afkomstig zijn van of bestemd zijn voor de in artikel 37, eerste lid, van de Pbw genoemde personen of instanties, geschiedt dit onderzoek in aanwezigheid van de betrokken gedetineerde. De directeur is op grond van artikel 36, derde lid, van de Pbw bevoegd op de inhoud van brieven of andere poststukken afkomstig van of bestemd voor gedetineerden toezicht uit te oefenen. Dit toezicht kan omvatten het kopiëren van brieven of andere poststukken. Van de wijze van uitoefenen van toezicht wordt aan de gedetineerden tevoren mededeling gedaan.
Op grond van artikel 38, vierde lid, van de Pbw kan de directeur bepalen dat tijdens het bezoek toezicht wordt uitgeoefend, indien dit noodzakelijk is met het oog op een belang als bedoeld in artikel 36, vierde lid, van de Pbw. Dit toezicht kan omvatten het beluisteren of opnemen van het gesprek tussen de bezoeker en de gedetineerde. Tevoren wordt aan betrokkenen mededeling gedaan van de aard en de reden van het toezicht.
Op grond van artikel 39, tweede lid, van de Pbw kan de directeur bepalen dat op de door of met de gedetineerde gevoerde telefoongesprekken toezicht wordt uitgeoefend, indien dit noodzakelijk is om de identiteit van de persoon met wie de gedetineerde een gesprek voert vast te stellen dan wel met het oog op een belang als bedoeld in artikel 36, vierde lid, van de Pbw. Dit toezicht kan omvatten het beluisteren van een telefoongesprek of het uitluisteren van een opgenomen telefoongesprek. Aan de betrokkene wordt mededeling gedaan van de aard en de reden van het toezicht. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over het opnemen van telefoongesprekken en het bewaren en verstrekken van opgenomen telefoongesprekken.
Ingevolge artikel 36, vierde lid, van de Pbw, kan de directeur de verzending of uitreiking van bepaalde brieven of andere poststukken alsmede bijgesloten voorwerpen weigeren, indien dit noodzakelijk is met het oog op een van de volgende belangen:
a. de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting;
b. de bescherming van de openbare orde of nationale veiligheid;
c. de voorkoming of opsporing van strafbare feiten;
d. de bescherming van slachtoffers van of anderszins betrokkenen bij misdrijven.
Op grond van artikel 57 en artikel 58 van de Pbw is het horen van een gedetineerde dan wel het onverwijld uitreiken van een schriftelijke mededeling aan een gedetineerde met betrekking tot de op grond van de Pbw opgelegde toezichtmaatregelen niet vereist. Wel moet (afhankelijk van de specifieke toezichtmaatregel al dan niet tevoren) mededeling worden gedaan aan de gedetineerde. Dat is gebeurd, de toezichtsmaatregelen zijn op schrift gesteld en klager is in kennis gesteld. Aan de procedurele vereisten is daarmee voldaan. Daarnaast is aan klager kenbaar gemaakt dat hij de mogelijkheid heeft voor het instellen van beklag (en beroep). Van een vergelijkbare situatie met die van RSJ 25 juni 2020, R-19/5087/GA is geen sprake. De wet voorziet expliciet in de hier opgelegde toezichtsmaatregelen, zonder dat voor deze maatregelen het horen van de gedetineerde verplicht is gesteld. Dit laat onverlet dat de beroepscommissie zich in het kader van een zorgvuldige besluitvorming wel kan voorstellen dat de directeur in een geval als het onderhavige een gedetineerde bevraagt over wat de toezichtsmaatregelen voor hem betekenen.
De inhoudelijke beoordeling
Het is vervolgens de vraag of de directeur de toezichtmaatregelen (telkens) in redelijkheid en billijkheid aan klager heeft kunnen opleggen dan wel verlengen.
De beroepscommissie stelt voorop dat de incidenten uit 2017 en 2018 niet zonder meer telkens de opleggingen c.q. verlengingen van de toezichtmaatregelen kunnen dragen, omdat er nadien geen incidenten meer zijn geweest en omdat er geen duidelijk perspectief op afschaling dan wel opheffing van de toezichtmaatregelen was.
Toch is de noodzaak tot de onderhavige opleggingen c.q. verlengingen van de toezichtmaatregelen voldoende gebleken en deugdelijk gemotiveerd. De directeur heeft toegelicht dat het gedrag van klager een centrale rol heeft gespeeld. Dat gedrag zag er niet alleen op of en hoe klager omging met de aan hem toegekende vrijheden, maar ook op de omgang en de communicatie met het personeel. Ten tijde van de in onderhavige beroepen aanhangige klachten wilde klager geen gebruik maken van de aan hem toegekende vrijheden en wilde hij niet samenwerken met het personeel. Hierdoor was er onvoldoende zicht op klager en was er geen vertrouwen dat klager om kon gaan met meer vrijheden. Dit afgezet tegen de belangen van de slachtoffers, de naasten en de maatschappij inzake klagers strafzaak, leidt ertoe dat de beslissingen van de directeur niet als onredelijk of onbillijk kunnen worden aangemerkt. De omstandigheid dat klager nu nog steeds geen gebruik maakt van de aan hem toegekende vrijheden, doet aan het voorgaande niet af.
Gelet op het voorgaande zal de beroepscommissie de beroepen ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagrechter (21/21845/GA) en de uitspraak van de beklagcommissie (21/24261/GA) bevestigen, met aanvulling van de gronden.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart de beroepen ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter (21/21845/GA) en de uitspraak van de beklagcommissie (21/24261/GA), met aanvulling van de gronden.
Deze uitspraak is op 10 augustus 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit
mr. D.R. Sonneveldt, voorzitter, mr. J.B. Oreel en mr. M.F.A. van Pelt, leden, bijgestaan door mr. S.F.J.H. Niederer, secretaris.
secretaris voorzitter