Nummer: 08/408/GB
Betreft: [klager] datum: 14 april 2008
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M. van Delft, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 13 februari 2008 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,
alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de beslissing hem niet over te plaatsen naar een zeer beperkt beveiligde inrichting (z.b.b.i.) in het kader van een zogenaamd stapeltraject z.b.b.i. gevolgd door een penitentiair
programma (z.b.b.i./p.p.) ongegrond verklaard.
2. De feiten
Klager is sedert 10 november 2005 gedetineerd. Hij verbleef eerder (onder meer) in de gevangenis Alphen aan den Rijn, van waaruit hij op 28 september 2007 is overgeplaatst naar de beperkt beveiligde inrichting (b.b.i.) Doetinchem/DOC, waar een regime
van algehele gemeenschap geldt.
3. De standpunten
3.1. Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Klagers aanvraag voor plaatsing in een stapeltraject z.b.b.i./p.p. is door de selectiefunctionaris afgewezen omdat de Reclassering Nederland negatief heeft geadviseerd ten aanzien van het recidivegevaar. Daaraan heeft de selectiefunctionaris de
consequentie verbonden dat er gevaar bestaat voor een niet-ongestoord verloop van eventuele verloven. Met name overweegt de selectiefunctionaris dat blijkens de rapportage van de reclassering gedragsinterventies noodzakelijk zouden zijn, maar dat
klager
geen motivatie zou hebben voor een gedragsverandering. Daarom zou de recidivekans niet kunnen worden verlaagd en wordt klager, gelet op de gestelde agressieve persoonlijkheid, niet geschikt geacht voor detentiefasering. Een traject in het kader van het
project Terugdringen Recidive (TR-traject) zou noodzakelijk zijn. Omdat klager de feiten waarvoor hij is veroordeeld ontkent, zou een behandeling in het kader van een p.p. niet mogelijk zijn. Klager heeft inderdaad vanaf het begin de feiten waarvoor
hij
is veroordeeld, ontkend. Die keuze kan hem tijdens zijn detentiefasering niet andermaal worden tegengeworpen. Het is voor klager onbegrijpelijk dat hij de door hem gekozen proceshouding zou moeten wijzingen, enkel en alleen om in aanmerking te kunnen
komen voor plaatsing in een stapeltraject. Klagers risicototaalscore (51) is relatief gemiddeld. De enige criminogene factor waarop hoog is gescoord, betreft het onderdeel relaties met partner, gezin en familie. Deze score lijkt volledig te zijn
gebaseerd op klagers ontkennende proceshouding. Klager is van mening dat het recidiverisico op meer factoren dan enkel zijn proceshouding zou moeten worden ingeschat. Daarvan blijkt niet uit de gronden voor de ongegrondverklaring van het
bezwaarschrift.
Klager is first-offender, is nooit betrokken geweest bij incidenten in de inrichting waar hij verbleef en heeft tijdens zijn detentie nooit verslag aangezegd gekregen. Klager verblijft thans in een b.b.i. Uit het door die inrichting opgemaakte
selectieadvies komt naar voren dat klagers beeld aldaar zeer positief is. Alle regimaire verloven zijn steeds goed verlopen. Het selectieadvies van de b.b.i. strekt dan ook tot toelating van klager tot een stapeltraject z.b.b.i./p.p. In die inrichting
is aangegeven dat men daar geen noodzaak zag voor deelname aan een TR-traject. Klager begrijpt daarom niet waarom er door de selectiefunctionaris gesproken wordt van een risico voor een ongestoord verlof. Klager is voornemens zich te vestigen in een
andere gemeente dan waar zijn ex-partner en andere betrokkenen in het strafdossier verblijven. Klager heeft met die personen ook geen contacten. Klagers regimaire verloven heeft hij bij zijn zuster in Hoofddorp doorgebracht.
Klager is van mening dat een p.p. ook zonder directe ambulante gedragsbehandeling zinvol kan worden ingevuld. De belangenafweging die heeft geleid tot de bestreden beslissing, is eenzijdig en onvoldoende geweest. Verwezen wordt nog naar een uitspraak
van de beroepscommissie, waaruit kan worden gelezen dat het niet willen deelnemen aan gedragsveranderende maatregelen niet per definitie verdere verloven in de weg behoeft te staan.
3.2. De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klager wenst in aanmerking te komen voor een zogenaamd stapeltraject z.b.b.i./p.p. Op zich zou een plaatsing in een z.b.b.i. in dat kader op dit moment mogelijk zijn. De Reclassering Nederland heeft evenwel een negatief advies gegeven met betrekking
tot
klagers deelname aan een p.p. Uit de afgenomen Risicoanalyse komt naar voren dat er sprake is van een hoog recidiverisico met betrekking tot relaties met partners, gezin en familie. Gelet op de ernst van de gepleegde delicten en de kans op recidive
acht
zij interventies noodzakelijk. De totale delictontkenning maakt dat de reclassering een behandeling niet mogelijk acht, waardoor een zinvolle invulling van het p.p. niet mogelijk is. Volgens de reclassering heeft in het verleden een drietal ex-relaties
van klager hem beschuldigd van mishandeling, ontkent klager deze mishandelingen en kan hij in de toekomst een gevaar vormen voor andere partners en kinderen in de huiselijke kring. De selectiefunctionaris acht, gelet op de onderbouwing van het
reclasseringsrapport, de kans op recidive en de noodzaak voor interventies aannemelijk. Om die reden is besloten negatief te beslissen op het verzoek om detentiefasering naar een z.b.b.i. in combinatie met een p.p.
4. De beoordeling
4.1. De b.b.i. Doetinchem/DOC is een gevangenis voor mannen met een regime van algehele gemeenschap en een beperkt beveiligingsniveau.
4.2. Door en namens klager wordt aangevoerd dat de selectiefunctionaris ten onrechte klagers ontkennende proceshouding in zijn strafzaak een rol van doorslaggevende betekenis heeft laten spelen. Daarbij heeft de selectiefunctionaris zich – met name
– laten leiden door de – gestelde – eenzijdig negatieve rapportage van Reclassering Nederland. Klager is van mening dat het niet kunnen/willen meewerken aan gedragsinterventies geen reden hoeft te zijn om hem niet te laten deelnemen aan een zogenaamd
stapeltraject.
De beroepscommissie stelt voorop dat deelname aan een p.p. en mitsdien aan een stapeltraject tot doel dient te hebben het terugdringen van de recidivekans en de voorbereiding van de gedetineerde op een verantwoorde terugkeer in de maatschappij. Zij
stelt vast dat bij klager in het kader van een Risicoanalyse is vastgesteld dat er sprake is van een ( in zijn algemeenheid) gemiddeld recidiverisico maar dat recidiveverhogende criminogene factoren met betrekking tot relaties met de partner, het gezin
of met familie hoog worden ingeschat. Die criminogene factoren maken dat interventies geïndiceerd zijn. De beroepscommissie heeft geen aanleiding om aan de uitslagen van die risicoanalyse te twijfelen. Gelet op de aard van de feiten waarvoor klager
gedetineerd is en de aard van het recidiverisico, kunnen – zo verstaat de beroepscommissie – slechts interventies worden aangeboden waarbij het inzicht van klager in de aard en ernst van de delicten waarvoor hij onherroepelijk is veroordeeld
noodzakelijk is. Nu klager die feiten heeft ontkend en in die ontkenning blijft volharden, is een zinvolle invulling van het p.p. niet mogelijk omdat daardoor gedragsinterventies niet mogelijk zijn en mitsdien het recidiverisico ten aanzien van
delicten
als waarvoor hij is veroordeeld, onverminderd hoog zal blijven worden ingeschat.
Hetgeen hiervoor is overwogen, maakt dat de op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt.
Hetgeen door en namens klager is aangevoerd met betrekking tot een eerdere uitspraak van de beroepscommissie over het risico van een ongestoord verlof en het niet meewerken aan een TR-programma, doet daaraan, nu het hier een geheel andere situatie
betreft dan die waarop die aangehaalde uitspraak betrekking had, niet af.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.P. Balkema, voorzitter, mr. M.A.G. Rutten en dr. J.P.S. Fiselier, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 14 april 2008.
secretaris voorzitter