Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/6611/GA, 17 juni 2022, beroep
Uitspraakdatum:17-06-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer R-20/6611/GA

Betreft [klager]

Datum 17 juni 2022

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen de omstandigheid dat hij zijn post te laat heeft ontvangen.

De beklagrechter bij de locatie Roermond heeft op 30 maart 2020 het beklag ongegrond verklaard (R-2019-276). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

Klagers raadsman, mr. R. Gijsen, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en de directeur van de locatie Roermond (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klagers beklag is, zonder dat klager of zijn raadsman hiermee hadden ingestemd, bij de beklagrechter zonder hoorzitting afgedaan in verband met de coronamaatregelen. Gelet hierop dient het beroep gegrond te worden verklaard. Ook dient het beroepschrift gegrond verklaard te worden ten aanzien van het te laat ontvangen van klagers post. Bij de post zat een uitspraak van de beklagrechter van 22 juli 2019. Het is niet aan klager om aan te tonen dat deze beslissing pas op 19 september 2019 aan hem is overhandigd. Klager herinnert zich niet dat hij bij binnenkomst van de brief in de inrichting, op 26 juli 2019, voor ontvangst heeft getekend. Klager heeft, zodra hij omstreeks 27 augustus 2019 mondeling had vernomen dat voornoemde beslissing was genomen, zijn raadsman beroep laten instellen. Dit bewijst dat klager de beslissing niet eerder heeft ontvangen en dat klager het voordeel van de twijfel dient te krijgen. Nu de inrichting geen bewijs kan overleggen dat deze beslissing wel aan klager binnen de beroepstermijn is uitgereikt, moet ervan uit worden gegaan dat dit pas op 19 september 2019 is gebeurd. Verzocht wordt om klagers wederpartij in de proceskosten te veroordelen. 

Standpunt van de directeur

De directeur heeft geen nadere reactie op het beroep gegeven.

3. De beoordeling

De beroepscommissie overweegt dat voor zover het beroep de klacht betreft dat er sprake is geweest van gebreken bij de behandeling door de beklagrechter, dit niet tot een gegrondverklaring van het beroep kan leiden, nu in beroep een nieuwe behandeling van het beklag plaatsvindt.

De beroepscommissie is van oordeel dat op de directeur van de inrichting de verplichting rust om ervoor te zorgen dat ingekomen poststukken zo snel mogelijk en binnen een redelijke termijn worden uitgereikt. In deze zaak gaat het om een poststuk van 24 juli 2019, door de inrichting ontvangen op 26 juli 2019, dat door klager op 19 september 2019 is ontvangen. Dit poststuk heeft klager bij zijn beroepschrift overgelegd.

Anders dan de beklagrechter en de directeur is de beroepscommissie van oordeel dat het aan de inrichting is om een deugdelijk postregistratiesysteem te hanteren. Het ontbreken van een dergelijk systeem, waardoor niet te herleiden is op welke data poststukken aan gedetineerden zijn uitgereikt, leidt er in dit geval toe dat de inrichting het door klager gestelde niet gemotiveerd kan weerspreken. Dit geldt temeer nu klager in zijn beklag melding heeft gemaakt van de naam van de penitentiair inrichtingsmedewerker die de brief aan hem heeft uitgereikt, waardoor het door klager gestelde onderzocht had kunnen worden. Gelet hierop acht de beroepscommissie het door klager gestelde voldoende aannemelijk geworden. De beroepscommissie zal het beroep gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagrechter vernietigen en het beklag alsnog gegrond verklaren. De beroepscommissie ziet aanleiding om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen van €7,50.

De Penitentiaire beginselenwet voorziet overigens niet in de mogelijkheid tot proceskostenveroordeling, zoals namens klager verzocht.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €7,50.

Deze uitspraak is op 17 juni 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. T.B. Trotman, voorzitter, mr. J.B. Oreel en mr. R. Raat, leden, bijgestaan door mr. D. Boessenkool, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven