Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 22/26509/GV, 20 juni 2022, beroep
Uitspraakdatum:20-06-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          22/26509/GV

    

           

Betreft [klager]

Datum 20 juni 2022

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 9 maart 2022 klagers verzoek om incidenteel verlof afgewezen.

Klagers raadslieden, mr. R. van ’t Land en mr. H.M. Dunsbergen, hebben namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadslieden en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder, de nadere reactie namens klager daarop en de overige stukken.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager heeft verzocht om incidenteel verlof voor een bezoek aan zijn broer, die net als klager verblijft in de Extra Beveiligde Inrichting (EBI) van de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught. De afwijzing van dit verzoek is in strijd met nationale wet- en regelgeving en een schending van het recht op eerbiediging van familieleven, zoals bedoeld in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).

Klager voldoet aan de voorwaarden die artikel 27 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) stelt. De humanitaire aard van zijn verzoek is gelegen in het feit dat hij zijn broer al meer dan twee jaar niet heeft kunnen zien of spreken, ook niet sinds hij in Nederland is gedetineerd. In RSJ 7 januari 2013, 12/3388/GV, heeft de beroepscommissie geoordeeld dat het recht op familieleven prevaleert na een tijdsverloop van twee jaar, ongeacht de mogelijke publicitaire gevolgen daarvan. Het verlenen van incidenteel verlof is mogelijk voor alle gedetineerden, ongeacht hun titel tot vrijheidsbeneming of het voor de gedetineerde vereiste beveiligingsniveau (Stcrt. 1998, 247, p. 22). Het feit dat zowel klager als zijn broer in de EBI verblijven, vormt daarom geen belemmering voor een onderling bezoek. De huisregels van de EBI verbieden slechts contact met en bezoek van medegedetineerden tussen verschillende afdelingen.

Verder is het niet aan de directeur om huisregels op te stellen omtrent het verbieden c.q. weigeren van bezoek tussen EBI-gedetineerden onderling. Het is alleen verweerder die in individuele gevallen en in de sleutel van artikel 27 van de Regeling incidenteel verlof kan verlenen voor een bezoek aan een gedetineerde. Er ontbreekt primair dus een wettelijke grondslag voor het standaard niet toestaan van onderling gedetineerdenbezoek in de EBI.

De inmenging in klagers familieleven is, subsidiair, niet noodzakelijk. De bestreden beslissing bevat een motiveringsgebrek, omdat minder vergaande alternatieven niet zijn onderzocht. Hierbij wordt gewezen op de mogelijkheid voor de directeur om het bezoek voortijdig te beëindigen en daarbij klager en/of zijn broer weg te voeren alsook een bezoek onder toezicht. Dit laatste is al onderdeel van de bij klager opgelegde toezichtmaatregelen in verband met zijn status als gedetineerde met een vlucht-/maatschappelijk risico (GVM). Het argument dat contact tussen beide broers moet worden vermeden, is tegenstrijdig met het feit dat klager onder toezicht wel (telefonisch) contact heeft met zijn andere broer, ook medeverdachte in hetzelfde strafproces.

Het strafrechtelijke onderzoeksbelang, op grond waarvan het Openbaar Ministerie (OM) negatief heeft geadviseerd, is op dit moment voorts geen grond meer om klager onderling contact tussen hem en zijn broer te onthouden. Een getuigenverhoor in de strafzaak van zijn broer zal niet meer plaatsvinden en de getuigenverhoren van zijn broer in de strafzaken van medeverdachten zijn inmiddels afgerond. Het feit dat klager zelf nog moet worden verhoord in het kader van zijn eigen strafzaak kan niet zonder meer in de weg staan aan onderling gedetineerdenbezoek. Dit geldt ook voor het nog steeds lopende onderzoek naar in beslag genomen telefoons, die klager zou hebben gebruikt tijdens zijn detentie in Colombia. Van (andere) contra-indicaties voor verlofverlening, zoals genoemd in artikel 4 van de Regeling, is geen sprake. Dit ligt ook niet in de rede, omdat het bezoek zal plaatsvinden in de PI Vught, waar begeleiding c.q. bewaking kan plaatsvinden.

Standpunt van verweerder

De inmenging in het familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM van klager is noodzakelijk en gerechtvaardigd. De rapportages van het Gedetineerden Recherche- en Informatiepunt (GRIP) van 31 januari 2022 en 2 mei 2022 maken duidelijk dat contact tussen klager en zijn broer niet mag plaatsvinden. De reden hiervan is gelegen in het grote onderzoeksbelang in het strafproces waarin beide broers verdachte zijn. Dat klager zich in het kader van zijn strafzaak beroept op zijn verschoningsrecht, maakt dit niet anders. Daarnaast is bezoek of telefonisch contact tussen medegedetineerden volgens de huisregels van de EBI niet toegestaan. De geopperde alternatieve (toezicht)mogelijkheden kunnen het gevaar dat inhoudelijk over de zaak wordt afgestemd of dat andere belangrijke zaakinhoudelijke informatie wordt uitgewisseld niet ondervangen. Klager is verder niet verstoken van bezoek, omdat hij, zo volgt uit het vrijhedenadvies, (telefonisch) contact heeft met zijn andere broer, dochter en zus.

3. De beoordeling

Wet- en regelgeving

Op grond van artikel 8 van het EVRM heeft een ieder recht op respect voor zijn familie- en gezinsleven. Geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.

Op grond van artikel 5, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) stelt de directeur, in aanvulling op de bij of krachtens deze wet gegeven regels en met inachtneming van het dienaangaande door Onze Minister vast te stellen model en door deze te geven aanwijzingen, huisregels voor de inrichting of afdeling vast.

Op grond van artikel 26, eerste lid, van de Pbw kan een gedetineerde ingevolge het derde lid worden toegestaan de inrichting te verlaten. Volgens het derde lid stelt Onze Minister nadere regels aangaande het verlaten van de inrichting bij wijze van verlof. Deze betreffen in elk geval de criteria waaraan een gedetineerde moet voldoen om voor het verlof in aanmerking te komen, de bevoegdheid tot en de wijze van verlening, weigering, beperking en intrekking alsmede de duur en frequentie van het verlof en de voorwaarden die aan het verlof kunnen worden verbonden.

In artikel 36, vierde lid, van de Pbw staat dat de directeur de verzending of uitreiking van bepaalde brieven of andere poststukken alsmede bijgesloten voorwerpen kan weigeren, indien dit noodzakelijk is met het oog op een van de volgende belangen:

a.  de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting;

b.  de bescherming van de openbare orde of nationale veiligheid;

c.  de voorkoming of opsporing van strafbare feiten;

d.  de bescherming van slachtoffers van of anderszins betrokkenen bij misdrijven.

Op grond van artikel 38, eerste lid, van de Pbw heeft de gedetineerde het recht ten minste één uur per week op in de huisregels vastgestelde tijden en plaatsen bezoek te ontvangen. Onze Minister kan nadere regels stellen omtrent de toelating en weigering van bezoek. In de huisregels worden regels gesteld omtrent het aanvragen van bezoek.

Op grond van artikel 38, derde lid, van de Pbw kan de directeur de toelating tot de gedetineerde van een bepaald persoon of van bepaalde personen weigeren, indien dit noodzakelijk is met het oog op een belang als bedoeld in artikel 36, vierde lid. Deze weigering geldt voor ten hoogste twaalf maanden.

Volgens het vierde lid kan de directeur, indien dit noodzakelijk is met het oog op een belang als bedoeld in artikel 36, vierde lid, van de Pbw, bepalen dat tijdens het bezoek toezicht wordt uitgeoefend. In het zesde lid is bepaald dat de directeur het bezoek binnen de daarvoor bestemde tijd kan beëindigen en de bezoeker uit de inrichting kan laten verwijderen.

In artikel 4 van de Regeling staat, voor zover relevant, dat verlof wordt geweigerd in geval van: (b) gevaar voor ernstige verstoring van de openbare orde of het plegen van strafbare feiten en (i) risico van maatschappelijke onrust.

In artikel 27, eerste lid, van de Regeling is bepaald dat incidenteel verlof voor een bezoek aan een gedetineerde levenspartner, kind, ouder, broer en zuster slechts kan worden verleend, indien de gedetineerden elkaar ten gevolge van de detentie ten minste drie maanden niet hebben ontmoet. Indien de gedetineerden niet in dezelfde inrichting verblijven, bepaalt het tweede lid dat beide inrichtingen met het bezoek dienen in te stemmen.

Op grond van artikel 32, eerste lid, in verbinding met het tweede lid, aanhef en onder c, van de Regeling beslist verweerder op verlofaanvragen van gedetineerden die in de EBI verblijven.

Overwegingen van de beroepscommissie

Klager is sinds 7 december 2021 in Nederland gedetineerd. Hij bevindt zich in voorlopige hechtenis, in verband met de verdenking van strafbare feiten, te weten – zakelijk weergegeven – moord en poging tot, voorbereiding van en/of medeplegen van moord, meermalen gepleegd, en deelneming aan een criminele organisatie. Klager is verdachte in een omvangrijk strafproces, waarin naast klager nog zestien andere verdachten worden vervolgd, onder wie zijn broer.

De beroepscommissie stelt vast dat niet in geschil is dat de afwijzing van het gevraagde verlof een inmenging is in klagers recht op familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM.

Op grond van artikel 26, eerste en derde lid, van de Pbw kan de gedetineerde worden toegestaan de inrichting te verlaten. De Regeling is een uitwerking van de in het derde lid bedoelde nadere regels. In de huisregels van de EBI is tevens een nadere uitwerking gegeven van de verlofregeling en het weigeren van verlof, waar het onderling gedetineerdenbezoek onder valt. Aan het vereiste dat bij wet is voorzien in de mogelijkheid tot inmenging in het recht op familieleven is hiermee voldaan.

De beroepscommissie is van oordeel dat in dit geval sprake is van een gerechtvaardigde inmenging in klagers recht op familieleven en overweegt hiertoe als volgt.

Klager is met ingang van 16 december 2021 geplaatst in de EBI van de PI Vught op grond van zowel een extreem vluchtrisico en een onaanvaardbaar maatschappelijk risico in termen van recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten (a-grond), een bij ontvluchting onaanvaardbaar maatschappelijk risico, waarbij het vluchtrisico als zodanig hieraan ondergeschikt is (b-grond), als een onaanvaardbaar maatschappelijk risico in termen van aanwijzingen van voortgezet crimineel handelen (c-grond).

Klager en zijn broer, die sinds 5 juli 2018 in de EBI van de PI Vught verblijft, zijn voorts beiden verdachten in een omvangrijk strafproces, dat grote maatschappelijk impact heeft. Klager en zijn broer worden verdacht van vergelijkbare, zeer ernstige strafbare feiten, namelijk het (mede)plegen van moorden en deelneming aan dezelfde criminele organisatie. Het OM is van oordeel, zoals weergegeven in de GRIP-rapportages van 31 januari 2022 en 2 mei 2022, dat de huidige stand van het strafrechtelijk onderzoek en de daarmee samenhangende onderzoeksbelangen het niet toelaten dat klager en zijn broer contact met elkaar onderhouden.

Verweerder heeft op grond van het voorgaande de inmenging in het familieleven van klager gerechtvaardigd mogen achten en met toepassing van artikel 4, aanhef en onder b. en i., van de Regeling, kunnen concluderen tot afwijzing van klagers verzoek tot onderling gedetineerdenbezoek.

De in artikel 38 van de Pbw geboden (toezicht)mogelijkheden, die – zo volgt uit de ingenomen standpunten – wel worden toegepast bij het contact met klagers andere, niet in de EBI geplaatste broer, alsmede de omstandigheid dat getuigenverhoren inmiddels hebben plaatsgevonden, leiden niet tot een ander oordeel.

Ten slotte wordt overwogen dat in de situatie van klager sprake is van een individueel regime. Het extra beveiligde regime van de EBI, en de daarmee samenhangende plaatsing op de GVM-lijst met risicoprofiel extreem, bepalen in hoge mate de ruimte die klager heeft om via de voorzieningen, als bedoeld in Hoofdstuk VII van de Pbw, contact met de buitenwereld te onderhouden. In de huisregels van de EBI is onder meer vastgelegd dat contacten van EBI-gedetineerden met de buitenwereld – geprivilegieerde contacten uitgezonderd – worden gescreend en gecontroleerd en dat tijdens bezoekmomenten altijd direct toezicht wordt uitgeoefend. De huisregels bepalen bovendien dat bezoek (naast telefonisch en briefcontact) tussen medegedetineerden niet is toegestaan. De beroepscommissie ziet, anders dan klager stelt, vanwege de aard van het individuele regime van de EBI geen aanknopingspunten voor de stelling dat het niet toestaan van bezoek slechts ziet op gedetineerden tussen verschillende afdelingen in de PI Vught.

Uit het voorgaande volgt dat de bestreden beslissing, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is op 20 juni 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. D.W.J. Vinkes, voorzitter, mr. A. van Holten en mr. A. Pahladsingh, leden, bijgestaan door de secretaris.

 

voorzitter

Naar boven