Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 08/0174/JA, 9 april 2008, beroep
Uitspraakdatum:09-04-2008

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 08/174/JA

betreft: [klager] datum: 9 april 2008

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 74, tweede lid, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door de heer S. Tjepkema en mevrouw H. de
Ru, namens

[...], geboren op [1992], verder te noemen klaagster,

gericht tegen een uitspraak van 14 januari 2008 van de alleensprekende beklagrechter bij de justitiële jeugdinrichting (j.j.i.) Harreveld te Harreveld/Almelo,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 19 maart 2008, gehouden in de j.j.i. Den Engh te Den Dolder, zijn gehoord [...], vader van klaagster, en [...], directeur van locatie Alexandra van j.j.i. Harreveld te Almelo.
Klaagster en haar moeder [...] hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om ter zitting te worden gehoord.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft, voor zover in beroep aan de orde,
a) plaatsing op de verkeerde groep gedurende elf dagen (klacht 1)
b) het onvoldoende geïnformeerd zijn van groepsleiders over de achtergronden van klaagster (klacht 3), en
c) het onvoldoende informeren van de ouders van klaagster over de uitgangspunten van plaatsing en behandeling van klaagster in de inrichting.

De beklagrechter heeft het beklag op onderdeel a) gegrond verklaard en bepaald dat aan klaagster een tegemoetkoming van € 50,= dient te worden toegekend, en heeft het beklag op de onderdelen b en c ongegrond verklaard op de gronden als in de
aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klaagster en de directeur
Namens klaagster is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Haar vader heeft op de vraag van de beklagrechter naar een vorm van compensatie geantwoord dat gedacht zou kunnen worden aan het mogelijk maken van een reis van klaagster naar Saint Lucia door een schadevergoeding van € 2000.= toe te kennen. De
beklagrechter heeft geoordeeld dat door de plaatsing van klaagster op de verkeerde groep wel blijvende schade bij haar is aangericht, maar dat de ernst en omvang daarvan niet kan worden bepaald. De toegekende toegemoetkoming van € 50,= staat in geen
verhouding tot de door klaagster opgelopen schade. Zij heeft littekens op haar armen voor de rest van haar leven. Na haar plaatsing op de juiste groep ging het beter met klaagster. Sinds drie weken verblijft zij in een andere inrichting en ook daar
gaat
het goed met haar. Zij kan daar starten met de opleiding die zij graag wil volgen.
Beklag en beroep zijn ingediend in verband met de situatie van klaagster, maar ook om het systeem van overdracht van jeugdigen van de ene naar de andere inrichting en de omgang met jeugdigen te wijzigen om problemen zoals met klaagster in de toekomst
ook voor andere jeugdigen te voorkomen. Ouders vertrouwen hun kinderen toe aan deskundige hulpverleners. Er zijn ouders die niet aan de bel zullen trekken, zoals de ouders van klaagster dat wel hebben gedaan, als onjuist wordt gehandeld en een kind
daardoor in een gevaarlijke situatie belandt. Als zij dat niet hadden gedaan, zou klaagster langer op de verkeerde groep hebben verbleven, met alle gevolgen van dien, misschien zelfs zelfmoord.
Van een professionele instelling die de zorg voor een kind op zich neemt, mag worden verwacht dat adequaat wordt gehandeld en dat, juist als een kind in nood is, daarnaast ook snel wordt gehandeld. Personeel moet over de juiste informatie van een
nieuwe
jeugdige beschikken. De ouders van klaagster wilden in gesprekken tot een oplossing komen voor de nood van klaagster, maar de gedragsdeskundigen bleven hangen in de formele sfeer van observeren en het opstellen van een behandelplan.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Door het hoofd behandeling is verzekerd dat de inrichting vanaf het moment van haar betrokkenheid bij klaagster zich heeft ingezet om de misplaatsing van klaagster zo spoedig mogelijk ongedaan te maken. Dit zou ook zijn gebeurd als de ouders van
klaagster niet aan de bel hadden getrokken. Er waren ook andere klokkenluiders.
Het beklag van de ouders van klaagster is niet de directe aanleiding geweest, maar heeft de inrichting wel gesterkt in de wens om de centrale plaatsing binnen de inrichting te decentraliseren. Het besluit daartoe is inmiddels genomen. Bij de instroom
van een jeugdige zal in het vervolg door de gedragsdeskundigen van de inrichting zelf direct met het departement worden gecommuniceerd. Ook zal de communicatie met de voogd worden verbeterd.
Ook de ongegrond verklaarde klachten worden door de inrichting niet van tafel geveegd.
Het geïnformeerd zijn van groepsleiders heeft de aandacht van de inrichting. Het is echter ondoenlijk om een heel team binnen een week tijd op eenzelfde informatieniveau te krijgen.
Binnen de inrichting wordt eraan gewerkt om problemen zoals met klaagster in de toekomst te voorkomen. De inrichting is tot op heden in gesprek met de ouders van klaagster.

3. De beoordeling
Voor zover het beroep ziet op de gewenste wijziging van het systeem om problemen voor jeugdigen in de toekomst te voorkomen, kan klaagster niet in het namens haar ingediende beroep worden ontvangen. De beroepscommissie is, evenals de beklagrechter,
niet
bevoegd zich daarover uit te spreken. Zij is op grond van de wet uitsluitend bevoegd te oordelen over een klacht die betrekking heeft op een jegens klaagster genomen beslissing van de directeur.
Ten overvloede merkt de beroepscommissie op wel met instemming kennis te hebben genomen van de door de inrichting voorgestane veranderingen.

Hetgeen in beroep verder ten aanzien van de onderdelen a tot en met c is aangevoerd kan
naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagrechter. Vergoeding van immateriële schade is bij het toekennen van een tegemoetkoming niet aan de orde.
Het beroep zal derhalve in zoverre ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart klaagster niet-ontvankelijk in het beroep, voor zover dat ziet op de wens tot wijziging van het systeem.
De beroepscommissie verklaart het beroep voor het overige ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter.

Deze uitspraak is gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M.L.C.C. de Bruijn-Lückers, voorzitter, mr. B.J. de Jong en dr. M. Smit, leden, bijgestaan door mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 9 april 2008

secretaris voorzitter

Naar boven