Nummer 21/24230/GM
Betreft [Klager]
Datum 24 juni 2022
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)
1. De procedure
Klager heeft beroep ingesteld tegen het medisch handelen van de inrichtingsarts van de Penitentiaire Inrichting (PI) Arnhem (hierna: de inrichtingsarts). Klager beklaagt zich erover dat zijn klachten aan zijn hoofd niet serieus worden genomen, nu hem geen extern onderzoek (second opinion) wordt aangeboden.
De medisch adviseur bij het ministerie van Justitie & Veiligheid heeft bemiddeld. Het bemiddelingsverslag bevindt zich in het dossier.
De beroepscommissie heeft klager en zijn raadsman, mr. J.J.J. Zwaan, gehoord op de zitting van 26 april 2022 in de PI Vught. De inrichtingsarts heeft schriftelijk laten weten niet op de zitting te verschijnen.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Klager voelt zich niet serieus genomen door de medische dienst. Hij is verschillende keren naar de inrichtingsarts en de verpleegkundigen gegaan. Er zit een richel in de schedel van klager en die is open. De inrichtingsarts heeft slechts een zalfje voorgeschreven, maar dat is geen wondermiddel. Er moet goed gekeken worden en dat gebeurt niet. Klager heeft behoorlijke hoofdpijnen en zijn hoofd is erg gevoelig. Als iemand hem een tik tegen zijn hoofd zou geven, dan ligt alles open. De plek op zijn hoofd voelt warm en wordt soms te warm. Hij moet dan even rust nemen, bijvoorbeeld door te gaan zitten. Zijn oog is soms ook wat droger.
Uit het door de medisch adviseur opgemaakte bemiddelingsverslag blijkt dat geprobeerd is hem gerust te stellen, maar klager heeft het gevoel dat er meer aan de hand is met zijn schedel. Hij wil dat laten uitzoeken. Bij het lezen van het bemiddelingsverslag kan worden ingelezen dat er geen ruimte is voor een second opinion. Daar ziet de klacht op. Klager wenst nader onderzoek, maar hem wordt deze mogelijkheid niet geboden. De medische zorg binnen de PI moet echter zoveel mogelijk hetzelfde zijn als de medische zorg buiten de PI en daar hoort ook bij dat klager het recht heeft op een second opinion.
Standpunt van de inrichtingsarts
De inrichtingsarts is het eens met dat wat in het bemiddelingsverslag is opgenomen.
Klager is meermalen gezien door de verpleegkundigen. Klager is na het laatste consult met de inrichtingsarts, waarbij aan hem diclofenacgel is voorgeschreven, niet meer langs geweest om de resultaten te bespreken. Dit zou kunnen komen door de maatregelen die zijn getroffen om verdere verspreiding van corona te voorkomen. Klager is ook gezien en behandeld door de fysiotherapeut. De behandeling met ‘dry needling’ heeft in eerste instantie geholpen. Een second opinion behoort tot de mogelijkheden. Klager moet dit overleggen met de medische dienst.
3. De beoordeling
De beroepscommissie stelt voorop – hoewel de klacht daar niet primair op ziet – dat het medisch handelen ten aanzien van de behandeling van klagers schedel niet onzorgvuldig is geweest. Klager is in 2019 doorverwezen naar en onderzocht door een neuroloog. Ook is klager in 2021 nogmaals onderzocht door de medische dienst. Zowel de neuroloog als de medische dienst hebben geen afwijkingen gevonden.
Op grond van artikel 42, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft de gedetineerde recht op raadpleging, voor eigen rekening, van een arts naar zijn keuze. Deze bepaling moet ook zo worden gelezen dat klager het recht op een second opinion toekomt, een recht dat ook ten aanzien van geneeskundige behandelingen in de vrije maatschappij algemeen wordt aanvaard.
De beroepscommissie is niet gebleken dat de inrichtingsarts voormeld recht niet erkent of klager een second opinion heeft geweigerd. Klager kan zich, teneinde een second opinion te krijgen, wenden tot de inrichtingsarts. Klager kan zelf een andere arts benaderen voor een second opinion (RSJ 24 augustus 2018, R-818). Dat klager hier niet actief op is gewezen door de inrichtingsarts, doet aan het voorgaande niet af en kan niet leiden tot een ander oordeel. Zowel uit de wet(sgeschiedenis) als uit de jurisprudentie volgt niet dat de inrichtingsarts verplicht is klager te wijzen op de mogelijkheid tot het laten doen van een second opinion. Het is aan klager zelf om dit in gang te zetten. Dat uit het bemiddelingsverslag zou volgen dat er geen ruimte is voor een second opinion, zoals klager stelt ter zitting, leidt evenmin tot een ander oordeel. Niet ter beoordeling staat immers het bemiddelingsverslag van de medisch adviseur, maar het medisch handelen van de inrichtingsarts.
Gelet op het voorgaande kan het handelen van de inrichtingsarts niet worden aangemerkt als in strijd met de norm zoals bedoeld in artikel 71f, derde lid, onder a. of b., van de Pbw. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is op 24 juni 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit
mr. D.W.J. Vinkes, voorzitter, drs. M.P. Frankenhuis en drs. K.M.P.A.M. Habryka, leden, bijgestaan door mr. A. de Groot, secretaris.
secretaris voorzitter