Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/20611/GA, 31 augustus 2022, beroep
Uitspraakdatum:31-08-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer 21/20611/GA         

Betreft [Klager]

Datum 31 augustus 2022

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)

1. De procedure

Klager heeft – voor zover in beroep aan de orde – beklag ingesteld tegen het niet mogen dragen van een mondkapje.

De beklagrechter bij de locatie De Schie te Rotterdam heeft op 16 maart 2021 klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag (S-2021-48). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

Klagers raadsvrouw, mr. J.J. Serrarens, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en de directeur van de locatie De Schie (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Op 3 januari 2021 – ten tijde van de indiening van het klaagschrift – gold voor alle gedetineerden dat zij geen mondkapje mochten dragen. Pas op 22 januari 2021 heeft de Minister voor Rechtsbescherming (hierna: de Minister) laten weten dat vanaf dat moment bezoekers, gedetineerden en personeelsleden een mondkapje moesten gaan dragen in situaties waarin geen 1,5 meter afstand kan worden bewaard. Tevens werd ook bepaald dat gedetineerden een mondkapje mochten gaan dragen in situaties waarin wél 1,5 meter afstand kan worden gehouden. Klager meent dat het beleid, zoals dat gold op 3 januari 2021, in strijd was met het recht op bescherming van het leven en de veiligheid van gedetineerden, zoals dat wordt beschermd door artikel 1 van de Grondwet (Gw) en artikel 2 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en het recht op gezondheid van gedetineerden, zoals dat wordt beschermd door artikel 22 van de Gw, artikel 2 en 8 van het EVRM en artikel 12 van het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten (IVESCR).

Door het ontbreken van de 1,5 meter afstand en mondkapjes zijn gedetineerden blootgesteld aan besmettingsgevaar door met name personeelsleden. De besmettingen moeten wel door personeelsleden zijn veroorzaakt, want gedetineerden mochten de PI niet verlaten en ontvingen bezoek achter plexiglas. Ook beschermende kleding en handschoenen werden (en worden) niet gedragen. Klagers raadsvrouw heeft dat bij bezoeken aan PI´s zelf veelvuldig geconstateerd. Daarnaast ervaart klager zelf sterk de behoefte al het mogelijke te doen om besmetting te voorkomen. In de maanden dat klager geen mondkapje mocht dragen, heeft hij veel stress ervaren. Meerdere keren heeft klager toestemming gevraagd om een mondkapje te dragen. Steeds werd hem dat geweigerd, terwijl klager heeft uitgelegd dat hij bang was voor besmetting met het coronavirus. Die angst is niet ongegrond gebleken: klager heeft corona opgelopen en heeft daar veel last van gehad.

De weigering van het afdelingshoofd is een beslissing namens de directeur. Klager had daarom ontvangen moeten worden in zijn beklag.  Dat de Minister verantwoordelijk is voor het feit dat gedetineerden geen mondkapje mochten dragen, ontslaat de directeur niet van zijn verantwoordelijkheid voor het leven, de veiligheid en de gezondheid van gedetineerden die aan zijn zorg zijn toevertrouwd. Voor zover de directeur refereert aan Kamervragen over de binnen het gevangeniswezen geldende coronamaatregelen (TK 2020-2021, Aanhangsel handelingen, nr. 1334), wijst klager op het antwoord op vraag 6 dat begint met “In beginsel dragen gedetineerden geen mondkapjes binnen onze inrichtingen”. Dit impliceert dat een uitzondering op dit uitgangspunt kan worden gemaakt. Voor een categorisch verbod op het dragen van een mondkapje bestond geen juridische grondslag.

Ook was er geen valide argument voor het verbieden van het dragen van mondkapjes. Het is niet zo dat gedetineerden die een mondkapje dragen niet herkend kunnen worden of dat hun lichaamstaal niet goed te lezen is. Personeelsleden kennen de eigen gedetineerden zo goed dat herkenning met een mondkapje uitstekend lukt. Ook kunnen zij levende emoties voldoende herkennen. Ten aanzien van klager geldt dat hij al jaren geen problematisch gedrag vertoonde, zodat vanuit veiligheidsoogpunt ook geen reden bestond het dragen van het mondkapje te verbieden.

Inmiddels heeft de beroepscommissie geoordeeld dat de mondkapjesplicht voor gedetineerden legitiem is (vgl. RSJ 17 januari 2022, 21/20549/GA). De vraag is wat het voorgaande betekent voor de beoordeling van de door klager ingediende klacht. In het licht van de omslag in het beleid, het voordien reeds fors opgelopen aantal besmettingen in PI’s, het feit dat personeel vaak geen mondkapjes droeg en het onmogelijk was om 1,5 meter afstand te bewaren, acht klager de weigering hem toe te staan een mondkapje te dragen, onredelijk.

Standpunt van de directeur

Klager wijst er terecht op dat de PI gehouden werd aan het toen geldende landelijke beleid van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) dat voorschreef dat gedetineerden destijds geen mondkapjes mochten dragen. Klager stelt zich op het standpunt dat het landelijke DJI-beleid in strijd was met hogere regelgeving. Artikel 15, vierde lid, van de Gw regelt echter dat hij aan wie rechtmatig zijn vrijheid is ontnomen, beperkt kan worden in de uitoefening van grondrechten voor zover deze zich niet met de vrijheidsontneming verdraagt. Voorts verwijst de directeur nogmaals naar het antwoord van de Minister op Kamervraag 6, waar namelijk gerefereerd wordt aan een flink aantal reeds getroffen maatregelen bedoeld om ervoor te zorgen dat gedetineerden vrij van corona de inrichting in komen en tijdens hun detentie niet besmet raken (TK 2020-2021, Aanhangsel handelingen, nr. 1334). Zo worden gedetineerden bij binnenkomst eerst acht dagen op een eenpersoonscel geplaatst en worden zij zowel tijdens deze periode als daarna continu gemonitord op klachten. Pas na acht dagen mogen zij deelnemen aan programma´s waarbij zij in contact komen met andere gedetineerden. Andere maatregelen zijn: extra hygiëne, bezoek achter glas, 1,5 meter afstand en beperking van verlof. Hoewel klager het (met de kennis van nu) als volstrekt onverantwoord opvat dat gedetineerden zich tot eind januari 2021 niet mochten beschermen door een mondkapje te dragen, terwijl wel sprake was van genomen maatregelen ter bescherming, merkt de directeur op dat onderstreept mag worden dat in deze pandemie destijds en nog altijd sprake is van voortschrijdend inzicht met daaropvolgend landelijk DJI-beleid.

3. De beoordeling

Ontvankelijkheid van klager in beklag

Klager is niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag, nu klager zich naar het oordeel van de beklagrechter heeft beklaagd over een regel van algemene strekking, waarvan niet is gebleken dat deze in strijd is met hogere wet- of regelgeving.

Het beklag is gericht tegen de afwijzing van het afdelingshoofd inzake klagers (meermalen gedane) verzoek om een mondkapje in de inrichting te mogen dragen. Daarmee is sprake van beslissing genomen door of namens de directeur waartegen beklag openstaat op grond van artikel 60, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw). Gelet op het voorgaande zal de beroepscommissie de uitspraak van de beklagrechter, voor zover in beroep aan de orde, vernietigen en klager alsnog ontvankelijk verklaren in zijn beklag. De beroepscommissie zal het beklag om proceseconomische redenen als enige en hoogste instantie afdoen.

De in de PI geldende maatregelen

De beroepscommissie stelt voorop dat zij op grond van de situatie ten tijde van de indiening van de klacht dient te oordelen. Ten tijde van de indiening van klagers klaagschrift – te weten op 3 januari 2021 – was het bij Kamerbrief van 6 oktober 2020 neergelegde beleid van kracht ten aanzien van het gebruik van mondkapjes in justitiële inrichtingen. Uit voornoemde Kamerbrief volgt dat het gebruik van niet-medische mondkapjes door medewerkers en bezoekers van justitiële inrichtingen voor specifieke situaties dringend wordt geadviseerd. Het gaat daarbij om het dragen van mondkapjes bij knooppunten binnen de inrichting, zoals de entree en loketfuncties, en wanneer medewerkers in nauw contact komen met groepen justitiabelen, bijvoorbeeld tijdens de recreatie. Hiertoe heeft de DJI besloten omdat juist medewerkers en bezoekers frequent in en uit de inrichtingen gaan en ondanks de genomen maatregelen het coronavirus toch mee naar binnen kunnen nemen. Het gebruik van niet-medische mondkapjes door justitiabelen wordt niet geadviseerd. In de eerste plaats vanwege de veiligheid binnen de inrichting. Het is voor medewerkers belangrijk om justitiabelen te kunnen identificeren en om, op basis van hun gelaatsuitdrukkingen, hun gemoedstoestand in te kunnen schatten. In de tweede plaats worden nieuwe justitiabelen bij binnenkomst reeds acht dagen in afzondering geplaatst. Zowel tijdens deze acht dagen als daarna worden zij continu gemonitord op klachten. Wel kan de directeur bij wijze van uitzondering justitiabelen aanraden, vragen of verbieden om een mondkapje te dragen.

Inhoudelijke beoordeling

De vraag die ter beantwoording aan de beroepscommissie voorligt, is of de beslissing van de directeur om klagers verzoek om een mondkapje te mogen dragen af te wijzen, in redelijkheid kon worden genomen. De directeur heeft, onder meer op grond van het bepaalde in de artikelen 5 en 42 van de Pbw, een zorgplicht ten aanzien van de gezondheid van de in zijn inrichting verblijvende gedetineerden. De beroepscommissie constateert dat de directeur het dragen van een mondkapje als extra beschermingsmiddel op grond van het hierboven vermelde DJI-beleid bij wijze van uitzondering kan toestaan. Daartoe bestaat naar het oordeel van de beroepscommissie aanleiding indien de grond waarop het verzoek om een mondkapje te dragen rust daartoe noopt. Klager heeft meerdere keren verzocht hem toestemming te verlenen om een mondkapje te dragen, omdat hij bang was besmet te raken met het coronavirus. Hoewel de beroepscommissie kan begrijpen dat klager voor een eventuele besmetting met het coronavirus bang was, vormt dit naar het oordeel van de beroepscommissie geen (concrete) omstandigheid die ertoe zou hebben moeten leiden dat het dragen van een mondkapje als extra beschermingsmiddel bij wijze van uitzondering zou moeten worden toegestaan. Voorts is uit de inlichtingen van de directeur voldoende aannemelijk geworden dat conform het toen geldende landelijk DJI-beleid uitvoering werd gegeven aan de coronamaatregelen om het besmettingsgevaar zoveel mogelijk te verkleinen en om de gezondheid van klager afdoende te beschermen. Naar het oordeel van de beroepscommissie heeft de directeur het verzoek van klager om een mondkapje te dragen in redelijkheid en billijkheid af kunnen wijzen en kan geconcludeerd worden dat de directeur in zijn zorgplicht jegens klager niet tekort is geschoten.

Ten aanzien van hetgeen door klager is aangevoerd over de wijziging in het voornoemde DJI-beleid merkt de beroepscommissie het navolgende op. De Minister heeft op 22 januari 2021 de Tweede Kamer geïnformeerd over de verplichting voor medewerkers, bezoekers en gedetineerden om daar waar geen 1,5 meter afstand kan worden gehouden een niet-medisch mondkapje te dragen. Deze aangescherpte coronamaatregel is ingevoerd vanwege de ontwikkelingen rondom de oprukkende besmettelijkere Britse variant van het coronavirus en het stijgende aantal besmettingen in de inrichtingen. Nadien aangescherpte coronamaatregelen kunnen naar het oordeel van de beroepscommissie evenwel niet tot de conclusie leiden dat de directeur op een eerder moment in zijn zorgplicht tekort is geschoten. Voorts is naar het oordeel van de beroepscommissie niet gebleken dat sprake is van een schending van de door klager genoemde artikelen van de Gw, het EVRM en het IVESCR.

Gelet op het voorgaande zal de beroepscommissie het beklag ongegrond verklaren.

4. De uitspraak

De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagrechter voor zover in beroep aan de orde, verklaart klager alsnog ontvankelijk in zijn beklag, maar verklaart dit beklag ongegrond.

Deze uitspraak is op 31 augustus 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, mr. A.M.G. Smit en mr. D.R. Sonneveldt, leden, bijgestaan door mr. P.L. Kraaijenbrink, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven