Nummer 22/27548/SGA
Betreft [verzoeker]
Datum 31 mei 2022
Uitspraak van de voorzitter van de beroepscommissie van de RSJ op het verzoek van [verzoeker] (hierna: verzoeker)
1. De procedure
De directeur van de Penitentiaire Inrichting (PI) Lelystad (hierna: de directeur) heeft beslist om verzoeker te degraderen naar het basisprogramma.
Verzoekers raadsvrouw, mr. J.A.J. Brahm, vraagt namens verzoeker om schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging daarvan.
De voorzitter heeft kennisgenomen van de reactie van de directeur op het schorsingsverzoek en van het klaagschrift.
2. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat bij een verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling. De zaak kan dus niet ten gronde worden onderzocht. De voorzitter beoordeelt alleen of de beslissing waartegen beklag is ingesteld in strijd is met een wettelijk voorschrift of dat deze zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om op dit moment de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing te schorsen. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval.
Namens verzoeker wordt aangevoerd dat verzoeker vanwege onmacht zijn detentie- en re-integratieplan (D&R-plan) niet op de juiste manier heeft kunnen uitvoeren. Omdat verzoeker de Ramadan als zwaar heeft ervaren, heeft hij zich in de periode van 12 april tot 24 mei 2022 een paar keer ziekgemeld voor de arbeid. Er is nooit tegen hem gezegd dat zijn werktempo of gedrag tijdens de arbeid niet goed is. Nadat hij is ontslagen van de arbeid, heeft hij zich gelijk opnieuw aangemeld. Het valt buiten verzoekers verantwoordelijkheid dat hem geen arbeid wordt aangeboden. Verzoeker probeert er alles aan te doen zich aan zijn opgestelde re-integratiedoelen te houden, maar zijn casemanager geeft steeds aan dat hij/zij geen tijd heeft om met verzoeker te spreken. Klagers gedrag is netjes. Er is in voorgaande MDO´s nooit negatief over hem gesproken. Het is daarom vreemd dat hij meteen wordt gedegradeerd.
Uit de inlichtingen van de directeur en de bijgevoegde stukken komt naar voren dat er op 6 april 2022 een melding is gemaakt over verzoekers gedrag en zijn afwezigheid op de arbeid, waardoor hij van de arbeid is verwijderd. Hij heeft zich structureel ziekgemeld en hij heeft niet de juiste werkhouding. Deze gedragingen vonden ook plaats voor de aanvang van de Ramadan op 1 april 2022. Daarnaast is verzoeker zelf verantwoordelijk voor het (laten) aanpassen van de re-integratiedoelen in zijn D&R-plan. Eén dag na de terugplaatsing naar het basisprogramma heeft verzoeker samen met zijn casemanager zijn re-integratiedoelen aangepast. In de bestreden beslissing wordt ook het door verzoeker getoonde gewenste gedrag omschreven. Er is een belangenafweging gemaakt waarbij het gewenste en ongewenste gedrag – over een periode van zes weken – tegen elkaar is afgewogen. Het niet uitvoeren van zijn re-integratiedoelen en zijn houding op de arbeid zijn voldoende reden om verzoeker terug te plaatsen naar het basisprogramma.
De voorzitter overweegt als volgt. Uit de nota van toelichting bij de wijziging van de Regeling in verband met de wijziging inzake het systeem van promoveren en degraderen (Stcrt. 2020, nr. 49131) komt naar voren dat uitgangspunt is dat gedetineerden zelf verantwoordelijkheid nemen voor hun detentie en re-integratie. Om te kunnen promoveren naar en te kunnen verblijven in het plusprogramma dient een gedetineerde aan te tonen dat zijn motivatie en inzet om zijn re-integratiedoelen te verwezenlijken, bestendig zijn. Promoveren en degraderen zijn dus afhankelijk van de mate van verantwoordelijkheid die de gedetineerde toont voor zijn eigen re-integratie, wat onder meer uit zijn gedrag kan blijken. Bij het nemen van een beslissing tot terugplaatsing van een gedetineerde in het basisprogramma (degradatie) dient de directeur volgens vaste rechtspraak van de beroepscommissie het gedrag te benoemen dat tot de degradatie leidt en een kenbare belangenafweging te maken.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter komt uit de door de directeur gemaakte belangenafweging onvoldoende naar voren dat verzoeker heeft laten zien met zijn gedrag onvoldoende verantwoordelijkheid te nemen voor zijn re-integratie. Daarbij is van belang dat verzoeker op meerdere onderdelen gewenst gedrag laat zien en dat het ongewenste gedrag voornamelijk is gebaseerd op de omstandigheid dat verzoeker is afgemeld van de arbeid vanwege zijn ziekmeldingen (onder andere) tijdens de Ramadan. Verzoeker heeft voor de ziekmeldingen tijdens de Ramadanperiode een verklaring gegeven. Verzoeker heeft zich daarna opnieuw aangemeld voor de arbeid, maar nog geen arbeid aangeboden gekregen. Gelet op het voorgaande moet de beslissing van de directeur op voorhand als zodanig onredelijk worden aangemerkt, dat de voorzitter het verzoek zal toewijzen en de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing zal schorsen met onmiddellijke ingang tot het moment waarop de beklagcommissie op het onderliggende beklag heeft beslist.
3. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing met onmiddellijke ingang tot het moment waarop de beklagcommissie op het onderliggende beklag heeft beslist.
Deze uitspraak is op 31 mei 2022 gegeven door mr. J.D. den Hartog, voorzitter, bijgestaan door mr. L. van der Linden, secretaris.
secretaris voorzitter