Nummer: 07/3440/GB
Betreft: [klager] datum: 31 maart 2008
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. W.P.R. Peeters, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 11 december 2007 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,
alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de beslissing hem over te plaatsen naar de gevangenis Veenhuizen ongegrond verklaard.
2. De feiten
Klager is sedert 3 oktober 2007 gedetineerd. Hij verbleef in het huis van bewaring Torentijd te Middelburg. Op 20 november 2007 is hij overgeplaatst naar de (intern zo aangeduide) locatie Esserheem van de gevangenis Veenhuizen, waar een regime van
algehele gemeenschap geldt.
3. De standpunten
3.1. Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
De selectiefunctionaris heeft overwogen dat een strafrechtelijke vreemdeling zich in die mate van een andere gedetineerde onderscheidt dat resocialisatie, gericht op terugkeer in de Nederlandse maatschappij, niet aan de orde is. Kennelijk wordt met die
‘andere’ gedetineerde de Nederlandse gedetineerde bedoeld. De selectiefunctionaris overweegt daarom dat alleen Nederlandse gedetineerden recht hebben op resocialisatie en vreemdelingen dus niet. De beslissing is daarom in strijd met het bepaalde in
artikel 26 van het Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR), waarin het gelijkheidsbeginsel is verankerd. In onderhavige zaak wordt onderscheid gemaakt naar nationale afkomst. Dat is niet toegestaan tenzij er sprake is
van een redelijke en objectiveerbare rechtvaardigingsgrond. Daarvan is niet gebleken. Ook is het beleid ten aanzien van strafrechtelijke vreemdelingen in strijd met het Nederlandse beleid om vreemdelingen alle kansen te bieden om te integreren en te
socialiseren binnen de Nederlandse maatschappij. Niet staat overigens vast dat klager na ommekomst van zijn detentie uit Nederland zal worden verwijderd. Overigens is de selectiefunctionaris in het geheel niet ingegaan op klagers bezwaar ten aanzien de
slechtere bereikbaarheid voor zijn bezoek. Klager heeft groot belang bij een zodanige plaatsing dat zijn sociale contacten in stand kunnen blijven. Door klager in Veenhuizen te plaatsen, terwijl er ook een mogelijkheid zou zijn geweest hem naar het
Detentiecentrum Alphen aan den Rijn over te plaatsen, heeft de selectiefunctionaris geen rekening gehouden met klagers belangen en gehandeld in strijd met het bepaalde in de artikelen 3:2 en 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Dat
geldt
temeer nu er een advies is uitgebracht door de psycholoog van klager, strekkende tot het zo spoedig mogelijk plaatsen in een inrichting in de nabijheid van zijn partner en schoonfamilie. Aan de beroepscommissie wordt verzocht om een vergoeding voor
door
klager gemaakte en nog te maken rechtskosten.
3.2. De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klager is op 13 november 2007 geselecteerd voor plaatsing in de (intern zo genoemde) locatie Esserheem van de gevangenis Veenhuizen. Omdat klager, gelet op zijn status van strafrechtelijke vreemdeling, niet voldoet aan de criteria voor verlof,
regionalisering dan wel detentiefasering, is hij geplaatst in Veenhuizen. Investeringen ten behoeve van een terugkeer in de Nederlandse samenleving zijn bij de strafrechtelijke vreemdelingen niet van toepassing omdat deze vreemdelingen, na ommekomst
van
hun detentie, zullen worden uitgezet naar het land van herkomst. Tijdens het verblijf in de inrichting staat daarom de beschikbaarheid voor de ketenpartners, die een rol spelen in het uitzetproces, centraal. Zaken als reïntegratie en resocialisatie
zijn
niet aan de orde. Er is bij dit beleid geen sprake van enige vorm van discriminatie. Het beleid sluit aan bij de (on)mogelijkheden waarmee de strafrechtelijke vreemdeling wordt geconfronteerd. Anders dan namens klager is aangevoerd, acht de
selectiefunctionaris het zeer aannemelijk dat klager na ommekomst van zijn detentie zal worden uitgezet. Binnen het nieuwe beleid is er, behalve dat er twee inrichtingen zijn gereserveerd voor deze categorie gedetineerden, geen sprake van een wijziging
van de situatie voor klager. Klager behoort, gelet op zijn strafrestant, in de categorie strafrechtelijke gedetineerden die in Veenhuizen dienen te worden geplaatst. Dit brengt uiteraard consequenties mee voor klagers bezoek maar er is op dit moment
geen andere plaatsingsmodaliteit.
4. De beoordeling
4.1. De gevangenis Veenhuizen is een gevangenis voor mannen met een regime van algehele gemeenschap en een normaal beveiligingsniveau.
4.2. Klager, die onherroepelijk is veroordeeld, kan in een gevangenis met een regime van algehele gemeenschap worden geplaatst.
4.3. In het ‘Beleidskader plaatsing strafrechtelijke vreemdelingen’ heeft de Minister zijn beleid kenbaar gemaakt ten aanzien van de detentie van strafrechtelijke vreemdelingen. Onder de strafrechtelijke vreemdeling wordt verstaan “de gedetineerde
die na executie van de vrijheidsstraf geen rechtmatig verblijf in Nederland (meer) heeft of zal hebben”. Verder houdt die beleidsnota onder meer in: “Deze groep gedetineerden onderscheidt zich in die mate van andere (groepen) gedetineerden dat
resocialisatie gericht op terugkeer in de Nederlandse samenleving niet aan de orde is en beginselen als verlof, regionalisering en detentiefasering niet aan de orde zijn. Dit rechtvaardigt een beleid waarbij deze groep in beginsel afzonderlijk wordt
gedetineerd. Ten behoeve van de detentie van strafrechtelijke vreemdelingen wordt daarom een afzonderlijke locatie aangewezen.”
Strafrechtelijke vreemdelingen worden na hun veroordeling geplaatst in daarvoor aangewezen afzonderlijke locaties. In de locatie Esserheem van de gevangenis Veenhuizen worden strafrechtelijke vreemdelingen geplaatst met een strafrestant van meer dan
vier maanden. Educatie vindt in deze inrichting niet plaats. De plaatsing in de inrichting voor strafrechtelijke vreemdelingen vindt plaats op grond van artikel 25, tweede lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing gedetineerden (Stcrt
12
september 2000, 176, zoals nadien gewijzigd en hierna te noemen: de Regeling) en met inachtneming van het beleidskader.
4.4. In Hoofdstuk III van de Pbw worden de bestemmingen opgesomd van de tot het gevangeniswezen behorende inrichtingen. Voor die inrichtingen wordt bepaald dat mannelijke en vrouwelijke gedetineerden gescheiden worden ondergebracht (art. 11) en dat
er gedifferentieerd kan worden in de mate van beveiliging (art. 13). Artikel 14, eerste lid, Pbw bepaalt dat de Minister inrichtingen of afdelingen daarvan kan bestemmen voor de onderbrenging van gedetineerden die een bijzondere opvang behoeven. In het
tweede lid van die bepaling wordt een opsomming gegeven van de redenen waarmee die bijzondere opvang verband kan houden. Het derde lid van de bepaling draagt de Minister op de criteria te bepalen waaraan de gedetineerden moeten voldoen om voor
bijzondere opvang in aanmerking te komen.
In hoofdstuk IV van de Regeling worden de inrichtingen en afdelingen voor bijzondere opvang genoemd. De voorziening voor strafrechtelijke vreemdelingen wordt aldaar niet aangewezen als een inrichting of afdeling voor bijzondere opvang. De voor de
locatie Esserheem te Veenhuizen bestaande bestemmingsaanwijzing van 30 april 2007, kenmerk 5481731/07/DJI, betreffende de penitentiaire inrichtingen Veenhuizen, spreekt niet over een separate inrichting of afdeling voor de opvang van strafrechtelijke
vreemdelingen.
Voor zover in de bestreden beslissing een beroep wordt gedaan op een wettelijk kader, waartoe het hiervoor genoemde Beleidskader niet kan worden gerekend, is de beslissing gelet op het hierboven overwogene, onjuist. Het regime van de locatie Esserheem
moet worden gezien als een bijzondere opvang gelet op het ontbreken van educatie-activiteiten en het structureel niet verlenen van verlof en het niet toelaten van de aldaar gedetineerden tot detentiefasering. Bovendien is de verblijfsstatus van de
gedetineerde beslissend voor de selectie.
Gelet op het vorenstaande moet de op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris worden vernietigd. Het beroep is derhalve gegrond. De selectiefunctionaris zal worden opgedragen een nieuwe beslissing te nemen met
inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van drie weken na ontvangst daarvan.
Hetgeen overigens door en namens klager is aangevoerd behoeft derhalve geen bespreking.
Met betrekking tot het verzoek om vergoeding van gemaakte en nog te maken kosten overweegt de beroepscommissie dat de Pbw een dergelijke kostenvergoeding niet kent, terwijl het daaromtrent in de Awb bepaalde gelet op artikel 1:6 Awb niet van
toepassing is.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing.
Zij draagt de selectiefunctionaris op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van haar uitspraak binnen een termijn van drie weken na ontvangst daarvan.
Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.P. Balkema, voorzitter, mr. M.A.G. Rutten en dr. G.J. Fleers, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 31 maart 2008.
secretaris voorzitter