Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/23867/GV, 1 juni 2022, beroep
Uitspraakdatum:01-06-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          21/23867/GV

              

Betreft [klager]

Datum 1 juni 2022

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 15 oktober 2021 klagers verzoek om kortdurend re-integratieverlof afgewezen.

Klager heeft tegen deze beslissing beroep ingesteld.

De beroepscommissie heeft klager en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager kan zijn zoon niet in de inrichting zien, omdat zijn ex-vrouw hem niet op bezoek laat komen. Klager heeft alleen telefonisch contact of contact via Skype. De enige manier om zijn zoon te kunnen zien is tijdens een verlof. Ook met zijn stiefdochter kan klager slechts een band opbouwen tijdens een verlof. Zij is nog te jong om in de inrichting op bezoek te komen. Daarnaast wil klager haar geen slecht beeld van hem geven. Uit het reclasseringsadvies blijkt dat de reclassering positief staat tegenover een verlof. Klager voldoet aan alle criteria. Zijn re-integratiedoelen zijn gericht op zijn gezin, zijn netwerk, zijn zoontje en solliciteren bij werkgevers. Deze doelen staan in zijn detentie- en re-integratieplan (D&R-plan). Het zal klager goed doen om bij zijn zoontje, stiefdochter en verloofde te kunnen zijn.

Standpunt van verweerder

Kortdurend re-integratieverlof is bestemd voor in het D&R-plan vastgelegde re-integratieactiviteiten die niet binnen de muren van de inrichting kunnen worden verricht. Langdurend re-integratieverlof kan verleend worden voor het gericht bezoeken van familie, als dat nodig is om te werken aan een stabiel gezinscontact of het opnieuw invulling leren geven aan een opvoedingsrol binnen het gezin.

Verweerder heeft het verzoek afgewezen, omdat kortdurend re-integratieverlof in beginsel niet is bedoeld voor het onderhouden van familiebanden. Verweerder kan evenwel een aantal maanden (circa drie maanden) voorafgaand aan langdurend re-integratieverlof, deelname aan een penitentiair programma (PP) of plaatsing op een Beperkt Beveiligde Afdeling (BBA) twee of drie keer kortdurend re-integratieverlof verlenen in het kader van het sociale netwerk, zodat sprake is van een gefaseerde opbouw richting grotere/langdurige vrijheden, mits een gedetineerde voldoet aan de voorwaarden (re-integratiedoel, gedrag, risico’s en slachtofferbelangen).

Gelet op het gegeven dat klager pas vanaf 23 juni 2022 in aanmerking komt voor deelname aan een PP of plaatsing in een BBA zag verweerder ten tijde van de bestreden beslissing onvoldoende noodzaak tot het verlenen van kortdurend re-integratieverlof voor het onderhouden van familiebanden.

Uit het vrijhedenadvies van 2 februari 2022 blijkt overigens dat de zonen van klager hebben aangegeven dat zij even geen contact met hem willen, omdat zij spanning ervaren tussen hem en hun moeder. Klager heeft aangegeven dat hij de keuze van zijn zonen respecteert, ondanks dat het hem verdriet doet.

Ten slotte is niet verweerder, maar de directeur van de inrichting inmiddels bevoegd om te beslissen op verzoeken om kortdurend en langdurend re-integratieverlof van klager (artikel 18, tweede lid, sub b, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling)). Daartoe is redengevend dat aan klager bij beslissing van 24 november 2021 kortdurend re-integratieverlof is verleend, dat zonder incidenten is verlopen. Daarna heeft klager, na een positief advies van verweerder, op 13 februari 2022 kortdurend re-integratieverlof genoten voor het herstellen van zijn netwerk en contact opbouwen met zijn partner en haar dochter. Hiermee is deels tegemoetgekomen aan het verzoek van klager.

3. De beoordeling

Klager is sinds 8 juli 2020 gedetineerd. Hij ondergaat een gevangenisstraf van vier jaar en zes maanden met aftrek, wegens het plegen van bedrijfsinbraken, heling en deelname aan een criminele organisatie. De einddatum van klagers detentie is momenteel bepaald op 20 maart 2023.

Ontvankelijkheid

Beslissingsbevoegdheid

Ingevolge artikel 26, derde lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) stelt de Minister in de Regeling nadere regels aangaande het verlaten van de inrichting bij wijze van verlof. In artikel 2 van de Regeling is bepaald dat de directeur verzoeken om verlof in ontvangst neemt. Na de inwerkingtreding van de Wet straffen en beschermen op 1 juli 2021 luidde het tweede lid als volgt:

2.  De selectiefunctionaris beslist namens de minister over verzoeken om verlof in de gevallen bedoeld in de artikelen 18, 20a, 20d, 32 en 39. In de overige gevallen beslist de directeur namens de minister.

Artikel 2, tweede lid, van de Regeling is per 5 november 2021 komen te vervallen. In de toelichting op de wijziging van de Regeling (Stcrt. 2021, 45379) wordt daarover het volgende vermeld:

 

“In de artikelen 2, 3 en 32 Rtvi is de eindverantwoordelijkheid gewijzigd voor beslissingen over verloven gedurende het detentieverloop van veroordeelden voor ernstige gewelds- en zedenmisdrijven die zijn overgebracht op grond van artikel 43, vierde lid, Pbw. De eindverantwoordelijkheid is geconcentreerd bij de directeur van de PI van waaruit de gedetineerde is uitgeplaatst.”

Artikel 3, vijfde lid, van de Regeling luidt, voor zover hier relevant, als volgt:

5.  De directeur vraagt de selectiefunctionaris om advies in geval hij bevoegd is namens de minister te beslissen op een verzoek van een gedetineerde om re-integratieverlof.

Op basis van het voorgaande is het de beroepscommissie niet gebleken dat met de wijziging van de Regeling per 5 november 2021 beoogd is verandering te brengen in de beslissingsbevoegdheid ten aanzien van het verlenen van re-integratieverlof en kan uit de Regeling worden afgeleid dat de directeur, ten aanzien van het verlenen van kortdurend en langdurend re-integratieverlof, een van verweerder afgeleide bevoegdheid heeft (vergelijk RSJ 15 augustus 2019, R- 19/4191/GV en RSJ 16 augustus 2019, R-19/3785/GV).

Nu klager inmiddels kortdurend re-integratieverlof heeft genoten, dat zonder incidenten is verlopen, is de directeur van de inrichting bevoegd geworden om te beslissen op verzoeken om kortdurend en langdurend re-integratieverlof (artikel 18, tweede lid onder b., van de Regeling). Dit betekent naar het oordeel van de beroepscommissie, gelet op het voorgaande, echter niet dat verweerder zijn beslissingsbevoegdheid in de onderhavige zaak heeft verloren.

Tegemoetgekomen aan klagers verzoek

Voor zover verweerder opmerkt dat (deels) tegemoetgekomen is aan klagers verzoek, nu hij op 13 februari 2022 kortdurend re-integratieverlof heeft genoten voor het herstellen van zijn netwerk en het opbouwen van contact met zijn partner en dochtertje, merkt de beroepscommissie het volgende op. De beroepscommissie kan dit standpunt van verweerder niet volgen, nu het verzoek van klager om verlof zag op het bezoeken van zijn jongste zoontje. Daarnaast is niet uitgesloten dat voor het herstellen van het (sociaal) netwerk meerdere malen kortdurend re-integratieverlof wordt verleend. Het is dan ook niet gebleken dat het belang aan het onderhavige beroep is komen te ontvallen.

De beroepscommissie zal het beroep, gelet op al het voorgaande, inhoudelijk beoordelen.

De wet- en regelgeving

In artikel 15 van de Regeling staat dat re-integratieverlof alleen wordt verleend voor een re-integratiedoel dat is vastgelegd in het D&R-plan. Bij de beslissing tot het verlenen van re-integratieverlof, worden in ieder geval de volgende aspecten betrokken:

-    de mate waarin en de manier waarop de gedetineerde, door zijn gedrag gedurende de gehele detentie, een bijzondere geschiktheid heeft laten zien voor een terugkeer in de samenleving;

-    de mogelijkheid om de risico’s die aan het verlof zijn verbonden te beperken en te beheersen;

-    de belangen van slachtoffers, nabestaanden en andere relevante personen, in ieder geval met betrekking tot het eerste verzoek om onbegeleid re-integratieverlof (als de gedetineerde is veroordeeld voor een misdrijf als bedoeld in artikel 51e, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering);

-    de inspanningen die de gedetineerde heeft geleverd om de schade te vergoeden die het strafbare feit heeft veroorzaakt.

In artikel 19, eerste lid, van de Regeling is bepaald dat kortdurend re-integratieverlof niet langer duurt dan noodzakelijk voor het realiseren van het doel waarvoor dit verlof wordt verleend en dat dit begint en eindigt op dezelfde dag. In het tweede en derde lid is bepaald vanaf welk moment een gedetineerde voor dit verlof in aanmerking komt (op basis van de hoogte van de opgelegde straf, het deel dat hij heeft ondergaan en het deel dat hij nog moet ondergaan). Volgens het vierde lid kan worden afgeweken van het tweede en derde lid, op grond van zwaarwegende redenen die zien op de re-integratie van de gedetineerde.

De overwegingen van de beroepscommissie

Klager heeft verzocht om kortdurend re-integratieverlof om zijn jongste zoontje te bezoeken. Namens klager is in beroep aangevoerd dat hij zijn verlof tevens wenst in te zetten voor het contact met zijn stiefdochter en verloofde. De beroepscommissie laat dit verlofdoel buiten beschouwing, nu dit buiten de omvang van het initiële verzoek tot kortdurend re-integratieverlof valt. De beroepscommissie stelt daarnaast vast dat het beroep van klager voor het overige uitsluitend ziet op het doorbrengen van tijd met zijn zoon.

De beroepscommissie stelt voorts vast dat klager op grond van artikel 19, tweede lid, van de Regeling in aanmerking kan komen voor het verlenen van kortdurend re-integratieverlof. Het kortdurend re-integratieverlof is primair bedoeld voor het regelen van praktische zaken om de terugkeer in de samenleving voor te bereiden, vooruitlopend op langdurend re-integratieverlof, deelname aan een PP en/of de (voorwaardelijke) invrijheidstelling. Er dient daarbij sprake te zijn van een gefaseerde opbouw van het verlof. Het is echter niet uitgesloten dat kortdurend re-integratieverlof wordt verleend voor het herstellen of onderhouden van familiebanden.

Klagers verzoek om kortdurend re-integratieverlof is afgewezen, omdat het verlenen hiervan ten behoeve van het herstellen van de band met klagers zoon, gelet op de eerst mogelijke datum voor deelname aan een PP op 23 juni 2022, te vroeg zou zijn. Daarnaast zou volgens verweerder het verlenen van kortdurend re-integratieverlof voor het onderhouden van onder meer contact met kinderen slechts kunnen worden ingezet vlak voor de toekenning van (bijvoorbeeld) een langdurend re-integratieverlof, als voorbereiding daarop. Nu de Regeling voor klagers huidige detentiefase de mogelijkheid tot het verlenen van kortdurend re-integratieverlof niet belet en de door verweerder aangedragen voorwaarden daar niet aan verbindt, kunnen deze de afwijzing van het verzoek naar het oordeel van de beroepscommissie echter niet dragen.

Klagers verzoek is tevens afgewezen omdat klager zijn zoontje in de inrichting kan ontvangen en hij gebruik kan maken van de vader-kinddagen.

Het recht van de gedetineerde om in de inrichting bezoek te ontvangen (artikel 38 van de Pbw) is een middel om tijdens de detentieperiode contact met de buitenwereld te onderhouden. Anders dan verweerder in beroep lijkt te stellen, staat dit middel er op zichzelf niet aan in de weg dat klager in het kader van zijn re-integratie en in de laatste fase van zijn detentie zijn familie of gezin tijdens een (kortdurend) re-integratieverlof bezoekt. Gelet hierop kan niet worden geoordeeld dat de afwijzing van klagers verzoek is gerechtvaardigd, om de enkele reden dat hij deze activiteit binnen de muren van de inrichting zou kunnen verrichten.

Gelet op het voorgaande is de bestreden beslissing onvoldoende gemotiveerd. De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren en de bestreden beslissing vernietigen. Zij zal verweerder opdragen een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan. Daarbij merkt de beroepscommissie op dat de door verweerder na het instellen van het beroep aangevoerde omstandigheid, te weten dat klagers zonen geen contact met hem wensen, nu zij spanning ervaren tussen hun moeder en klager, een omstandigheid is die verweerder bij deze nieuwe beslissing kan betrekken. De beroepscommissie ziet geen aanleiding om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij draagt verweerder op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan. Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.

Deze uitspraak is op 1 juni 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. D.W.J. Vinkes, voorzitter, F. van Dekken en mr. S. Djebali, leden, bijgestaan door mr. A. Back, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven