Nummer 22/25894/GA
Betreft [klager]
Datum 30 mei 2022
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)
1. De procedure
Klager heeft beklag ingesteld tegen:
a. het negatieve advies van de vrijhedencommissie (Nh 2021-000603); en
b. de beslissing van de directeur van de locatie Norgerhaven te Veenhuizen (hierna: de directeur) van 18 januari 2022 tot afwijzing van klagers verzoek tot langdurend re-integratieverlof (Nh 2022-000046).
De beklagcommissie bij de locatie Norgerhaven heeft op 11 februari 2022 klager niet-ontvankelijk verklaard in beklag a. en beklag b. ongegrond verklaard. De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.
Klagers raadsman, mr. D.M. Penn, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en de directeur in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Klager heeft verzocht om langdurend re-integratieverlof voor de duur van zes dagen om zijn zakenrelaties te onderhouden. Dit is in de inrichting niet mogelijk. Klager voldoet aan de voorwaarden die artikel 15 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) stelt, omdat de tijdens het verlof geplande activiteiten in dienst staan van het behouden van zijn baan als ondernemer. Dit betreft een re-integratiedoel dat is vastgelegd in zijn detentie- en re-integratieplan (D&R-plan). De verlofregeling is bedoeld om veroordeelden zo goed mogelijk te laten terugkeren in de samenleving, ook als zij voorafgaand aan de detentie al beschikken over werk en inkomen. Het huidige beleid strekt ertoe dat goed gedrag wordt beloond. De afwijzing van klagers verlofaanvraag ontmoedigt dit juist.
Verder stelt de directeur ten onrechte dat aan het verlenen van verlof risico’s zijn verbonden. De pleegdata dateren van minimaal acht tot negen jaar geleden. Dat de laatste veroordelingen dateren van na 2018 komt doordat klager jarenlang heeft geprocedeerd, tot aan cassatie bij de Hoge Raad. Uit het reclasseringsadvies komt geen recidiverisico naar voren en ook de selectiefunctionaris acht dit risico niet aanwezig. Het Openbaar Ministerie (OM) heeft in oktober 2021 nog positief geadviseerd ten aanzien van het verlenen van strafonderbreking voor de duur van een maand. Deze strafonderbreking is uiteindelijk niet verleend, omdat dit advies de selectiefunctionaris nooit heeft bereikt. Klager verzoekt een passende tegemoetkoming.
Standpunt van de directeur
De directeur persisteert bij hetgeen in beklag is aangevoerd. Het door klager genoemde advies van het OM is uitgebracht in het kader van een verzoek tot strafonderbreking. In de onderhavige procedure geldt alleen het advies dat het OM heeft gegeven ten aanzien van het verzoek om langdurend re-integratieverlof. De vrijhedencommissie heeft – ondanks het door de reclassering als laag ingeschatte recidiverisico en klagers positieve gedrag in de inrichting – negatief geadviseerd. Klager heeft als zelfmelder de mogelijkheid gehad zijn werkzaamheden over te dragen, hij heeft tijdens zijn detentie meerdere keren zakelijk bezoek ontvangen en hij heeft al eerder verlof genoten om zijn zakelijke belangen te behartigen. Daarnaast blijkt uit de door klager overgelegde planning onvoldoende waarom zijn persoonlijke aanwezigheid bij de betreffende afspraken noodzakelijk is en waarom hij dit niet vanuit de inrichting kan regelen.
3. De beoordeling
Klager is sinds 3 februari 2021 gedetineerd. Hij onderging een gevangenisstraf van achttien maanden en drie weken, waarvan acht maanden voorwaardelijk, met aftrek. Op dit moment ondergaat hij een gevangenisstraf van zes maanden met aftrek, wegens valsheid in geschrifte. De einddatum van klagers detentie is momenteel bepaald op 16 juni 2022.
Beklag a.
Het advies van de vrijhedencommissie betreft geen beslissing van de directeur, waartegen op grond van artikel 60 van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) beklag openstaat. Hetgeen in beroep is aangevoerd kan ten aanzien van beklag a. daarom niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal in zoverre ongegrond worden verklaard.
Beklag b.
Wet- en regelgeving
In artikel 15 van de Regeling staat dat re-integratieverlof alleen wordt verleend voor een re-integratiedoel dat is vastgelegd in het D&R-plan.
In artikel 18a van de Pbw is, voor zover hier relevant, bepaald dat de directeur ervoor zorgdraagt dat uiterlijk binnen vier weken na binnenkomst van de gedetineerde in een inrichting, zo veel mogelijk in overleg met hem, een D&R-plan wordt vastgesteld. Het D&R-plan kan gedurende de detentie, zo veel mogelijk in overleg met de gedetineerde, worden aangepast. Het D&R-plan vermeldt in ieder geval:
- de gedrags- en re-integratiedoelen die de gedetineerde probeert te behalen;
- de activiteiten waaraan de gedetineerde deelneemt;
- de activiteiten en het verlof waarvoor de gedetineerde bij goed gedrag in aanmerking komt;
- de essentiële voorwaarden voor deelname aan het maatschappelijk leven van de gedetineerde, voor zover deze ontbreken.
In artikel 20 van de Regeling is, voor zover hier relevant, bepaald dat langdurend re-integratieverlof:
- maximaal een aaneengesloten periode van 204 uur duurt;
- maximaal een keer per maand wordt verleend;
- voor minimaal één overnachting en maximaal acht overnachtingen wordt verleend;
- op aanvraag van de gedetineerde wordt toegekend.
In het derde en vierde lid is bepaald vanaf welk moment een gedetineerde voor langdurend re-integratieverlof in aanmerking komt (op basis van de hoogte van de opgelegde straf, het gedeelte dat hij daarvan heeft ondergaan en het gedeelte dat hij nog moet ondergaan). In het vijfde en zevende lid is bepaald op hoeveel verlofuren een gedetineerde aanspraak heeft.
Het totaal aantal verlofuren langdurend re-integratieverlof waarop een gedetineerde in een kalenderjaar aanspraak heeft, is gelijk aan het aantal volle maanden waarvoor hij in aanmerking komt voor langdurend re-integratieverlof, berekend op basis van het derde en vierde lid, vermenigvuldigd met de factor 72. In geval van een gebroken getal wordt naar boven afgerond. Als de voorwaardelijke in vrijheidstelling niet wordt verleend, geldt een andere berekening.
In artikel 20 van de Regeling is verder bepaald dat de verlofuren geleidelijk en in relatie tot het re-integratiedoel over het kalenderjaar worden verdeeld. De directeur stelt het maximaal aantal verlofuren per kalenderjaar vast en neemt dit op in het D&R-plan. Daarin houdt de directeur ook bij hoeveel verlofuren de gedetineerde heeft opgenomen.
De overwegingen van de beroepscommissie
De beroepscommissie stelt vast dat de directeur bij de beoordeling van het verzoek om langdurend re-integratieverlof een aan artikel 38 van de Regeling verwante toets heeft gebezigd, namelijk of klagers persoonlijke aanwezigheid noodzakelijk is om zijn zakelijke belangen te behartigen. Het (langdurend) re-integratieverlof behoeft echter niet in die zin noodzakelijk te zijn, maar moet – anders dan bij verlofverlening op humanitaire gronden – worden gezien in de sleutel van het re-integratietraject van de gedetineerde.
Uit de bovengenoemde wet- en regelgeving vloeit verder voort dat, zo hierom wordt verzocht, inzichtelijk dient te zijn op welke wijze het langdurend re-integratieverlof bijdraagt aan of in dienst staat van de re-integratiedoelen die in het D&R-plan van de gedetineerde zijn vastgelegd. Dit brengt mee dat zijn of haar re-integratiedoelen concreet moeten worden omgeschreven en dat duidelijk dient te zijn op welke wijze wordt beoogd het betreffende re-integratiedoel te bereiken (vergelijk bijvoorbeeld RSJ 11 maart 2022, 21/23091/GV ten aanzien van het kortdurend re-integratieverlof). De directeur dient het maximaal aantal uren langdurend re-integratieverlof per kalenderjaar vast te stellen en dient ervoor zorg te dragen dat dit aantal en het aantal opgenomen verlofuren per kalenderjaar in het D&R-plan worden vastgelegd.
Gebleken is dat (een gedeelte van) klagers D&R-plan niet is overgelegd en in het vrijhedenadvies alleen in algemene zin is opgemerkt dat hij ‘het behouden van zijn huidige baan als ondernemer’ als re-integratiedoel heeft. Zodoende is niet bekend hoe klagers verlofaanvraag past binnen zijn re-integratietraject en op hoeveel verlofuren hij in 2022 aanspraak kan maken. Het argument van de directeur (op advies van de selectiefunctionaris) dat klager in januari 2022 alleen een opgebouwd recht heeft van 72 verlofuren, is dan ook onvoldoende onderbouwd. In een brief aan zijn casemanager meldt klager voorts dat hij het verlof wil gebruiken om zijn kinderen te zien, maar op basis van het dossier is evenmin bekend of dit verband houdt met een re-integratiedoel dat in zijn D&R-plan is vastgelegd.
Indien en voor zover de directeur de verlofaanvraag heeft afgewezen vanwege aan het verlof verbonden risico’s, overweegt de beroepscommissie dat het recidiverisico, het risico op het zich onttrekken aan voorwaarden en het risico op letselschade volgens het meest recente reclasseringsadvies van 26 april 2021 als laag zijn ingeschat. Ook heeft klager van 11 tot en met 14 november 2021 een langdurend re-integratieverlof genoten, dat zonder incidenten is verlopen. Daarom kan de stelling van de directeur (ter zitting van de beklagcommissie) dat de risico’s niet kunnen worden ingeschat, vanwege klagers strafblad en omdat klager niet heeft aangegeven welke concrete activiteiten hij tijdens het verlof zal ondernemen, zonder nadere onderbouwing geen grond voor afwijzing zijn.
De beslissing van de directeur is, gelet op het voorgaande, onvoldoende gemotiveerd, in het bijzonder omdat de voor de beoordeling van klagers verzoek noodzakelijke informatie niet bij de beslissing is betrokken. De beroepscommissie zal het beroep ten aanzien van beklag b. daarom gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre vernietigen en het beklag alsnog gegrond verklaren. Zij zal ook de beslissing van de directeur vernietigen en – vanwege klagers beperkte strafrestant – de directeur opdragen, na ontvangst van deze uitspraak, terstond een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak. De beroepscommissie ziet geen aanleiding om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep inzake beklag a. ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie.
De beroepscommissie verklaart het beroep inzake beklag b. gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart beklag b. alsnog gegrond. De beroepscommissie vernietigt de beslissing waarover is geklaagd en draagt de directeur op, na ontvangst van deze uitspraak, terstond een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van haar uitspraak.
Deze uitspraak is op 30 mei 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. D. van der Sluis, voorzitter, mr. A. Pahladsingh en mr. D.W.J. Vinkes, leden, bijgestaan door mr. M.G. Bikker, secretaris.
secretaris voorzitter