Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/24651/GB, 3 juni 2022, beroep
Uitspraakdatum:03-06-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer 21/24651/GB   

Betreft [klager]

Datum 3 juni 2022

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

1. De procedure

Klager heeft een verzoek gedaan tot deelname aan een penitentiair programma (PP).

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft dat verzoek op 7 december 2021 afgewezen.

Klagers raadsman, mr. M. de Reus, heeft namens klager op 9 december 2021 beroep ingesteld tegen deze beslissing. Op 14 december 2021 heeft klagers raadsman, mr. T.P.A.M. Wouters, namens klager beroep ingesteld tegen dezelfde beslissing. Na navraag door de beroepscommissie heeft M. de Reus zich op 15 december 2021 teruggetrokken als raadsman.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

De reclassering, de Penitentiaire Inrichting (PI) en de politie hebben positief geadviseerd over deelname aan een PP. De reclassering had expliciet oog voor klagers gedrag in het verleden, wat bijdraagt aan de overtuigingskracht van het positieve advies. De afwijzende beslissing lijkt te zijn gegrond op het recidivegevaar, het verblijfadres, het werken aan zijn re-integratiedoel en twijfels of klager afspraken zal nakomen.

Verweerder heeft overwogen dat klager niet bereid was tot gedragsverandering om tot een delictvrije toekomst te komen. Klager erkent dat hij in het verleden fouten heeft gemaakt tijdens een proeftijd. Hij heeft hier echter van geleerd en staat inmiddels anders in het leven. Het zou onredelijk zijn als hij door deze misstap zou worden gediskwalificeerd voor een deelname aan een PP (RSJ 26 februari 2021, R-20/7386/GB). Verweerder heeft de risicotaxatie van de OXREC niet meegewogen. Het risico op recidive werd ingeschat als gemiddeld en het risico op letsel als laag. Er is positief geadviseerd over de toepassing van elektronische controle (EC), waarmee het recidivegevaar voldoende kon worden ingeperkt. Klager heeft zich tijdens zijn detentie positief gedragen en hij verbleef 91 procent van zijn detentie in het plusprogramma. Deze omstandigheden heeft verweerder onvoldoende meegewogen (vergelijk RSJ 8 december 2020, R 20/6771/GB).

Klager kan na zijn detentie bij zijn vriendin wonen. Het adres is goedgekeurd door de politie. Verweerder heeft overwogen dat er geen aanvaardbaar verblijfadres is, omdat het onduidelijk was of klager openstond voor een behandeling bij De Waag gericht op het aangaan en onderhouden van een duurzame relatie. Klager staat zonder meer open voor deze behandeling en hij heeft dit kenbaar gemaakt aan de reclassering.

Klager kan zich er niet in vinden “dat het re-integratiedoel van klager (herstel van het sociale netwerk) niet voortvloeit uit de acties die in de inrichting zijn verricht”. Hij heeft tijdens zijn detentie zo goed als kon contact onderhouden met één van zijn kinderen en met zijn relatie. Hij hoopt het contact met zijn kinderen weer op te bouwen na zijn detentie. Het PP dient nog drie van klagers andere re-integratiedoelen (werk, woonruimte en schuldenaflossing). In het selectieadvies staat dat klager erg begaan is met zijn traject. Dit blijkt ook uit het feit dat klager vrijwel altijd in het plusprogramma heeft verbleven, al betalingsregelingen heeft getroffen en werk heeft gevonden.

Verweerder heeft overwogen dat er twijfels zijn of klager zich aan de afspraken kan houden, omdat klager bij een urinecontrole positief heeft gescoord op softdrugs. Dit zijn echter incidenten. Verweerder had het structurele gedag van klager moeten meewegen (vergelijk RSJ 7 september 2012, 12/1938/GB). Uit het selectieadvies blijkt dat klager zich aan de afspraken houdt.

Verweerder heeft op 2 maart 2022 een nieuwe positieve beslissing genomen op een nieuw verzoek tot deelname aan een PP. Verweerder wekt geheel onterecht de suggestie dat deze nieuwe beslissing het gevolg is van de ontwikkeling die klager heeft doorgemaakt nadat zijn initiële verzoek werd afgewezen. Verweerder geeft verder geen enkel inzicht of onderbouwing voor de plotselinge ontwikkeling die klager na 7 december 2021 zou hebben doorgemaakt. In de afwijzende beslissing staat dat klager niet bereid was tot gedragsverandering en dat de risico’s te hoog waren. Op 7 december 2021 overwoog verweerder ook dat klager – in weerwil van het deeladvies EC – niet op het gecontroleerde (en door de politie akkoord bevonden) verblijfadres kon verblijven.

Verweerder schrijft de positieve beslissing toe aan klagers gedrag na de afwijzende beslissing, terwijl in de positieve beslissing geen woord staat over dit ‘nieuwe’ gedrag. Verweerder schrijft door een geheel andere oorzaak van gedachten te zijn veranderd: “Lezende uw beroepschrift is er een nieuwe afweging gemaakt met betrekking tot uw deelname aan een PP. Ik heb alsnog besloten om u in aanmerking te laten komen voor een PP”. Vervolgens valt in de positieve beslissing terug te lezen wat reeds was geadviseerd door de reclassering, de inrichting en de politie. Verweerder heeft de onjuistheid van de afwijzende beslissing ingezien naar aanleiding van het beroepschrift en heeft in reactie daarop een nieuwe beslissing genomen. Daarmee heeft verweerder erkend dat de afwijzende beslissing op onjuiste gronden is genomen en onvoldoende is gemotiveerd.

Klager verzoekt om het beroep mondeling te mogen toelichten en om aan hem een tegemoetkoming toe te kennen (vergelijk RSJ 25 maart 2019, R-18/2100/GB).

Standpunt van verweerder

Op 2 maart 2022 is klagers verzoek tot deelname aan een PP alsnog toegewezen. Klagers einddatum kwam in zicht en klager heeft sinds de afwijzende beslissing laten zien dat er wel degelijk sprake is van groei ten aanzien van het omgaan met tegenslagen. Uit inlichtingen van de PI blijkt dat klager nog steeds welkom is bij de werkgever. Daarmee voldoet klager aan de eisen die aan een deelname aan een PP verbonden zijn.

Het verzoek is op 7 december 2021 terecht afgewezen, omdat er te veel contra-indicaties waren. Klager heeft meerdere negatieve reclasseringstoezichten gehad. Hij heeft een aantal van de woninginbraken, waarvoor hij in detentie verblijft, gepleegd terwijl hij onder reclasseringstoezicht stond en een enkelband droeg. In een eerder reclasseringstoezicht heeft hij zich onttrokken aan het toezicht door zijn enkelband door te knippen. Het risico op onttrekking werd om die reden ingeschat als hoog.

Daarnaast is het verzoek afgewezen vanwege het ontbreken van een duurzame relatie met de nieuwe partner. Klager is in het verleden bij justitie in beeld gekomen vanwege partnergeweld. Ter bescherming van klagers nieuwe partner is overwogen om het PP niet te verlenen op het adres van zijn partner. Verder heeft klager eerder aangetoond niet open te staan voor gedragsverandering en het werken aan een delictvrije toekomst.

3. De beoordeling

Klager heeft verzocht het beroep mondeling te mogen toelichten. Dit verzoek is niet onderbouwd, terwijl de stukken voldoende informatie bevatten om het beroep te kunnen beoordelen. De beroepscommissie wijst het verzoek daarom af.

Op 2 maart 2022 heeft verweerder een nieuw verzoek van klager tot deelname aan een PP toegewezen. Daardoor heeft hij in beginsel geen belang meer bij het beroep en zou hij niet ontvankelijk moeten worden verklaard. In beroep is echter verzocht om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen. Daarom zal de beroepscommissie het beroep alsnog inhoudelijk beoordelen.

Klager was sinds 25 februari 2020 gedetineerd. Hij ondergaat een gevangenisstraf van drie jaar en zes maanden met aftrek, wegens autodiefstal en meerdere woninginbraken. De einddatum van klagers detentie is bepaald op 3 juli 2022.

De wet- en regelgeving

Op grond van artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) en artikel 7 van de Penitentiaire maatregel komt een gedetineerde in aanmerking voor deelname aan een PP, indien:

-    aan hem een (combinatie van) onvoorwaardelijke vrijheidsstraf(fen) van (in totaal) minstens zes maanden en hoogstens een jaar is opgelegd;

-    hij nog hoogstens een zesde deel van zijn vrijheidsstraf(fen) moet ondergaan;

-    hij een strafrestant heeft van minimaal vier weken;

-    hij een aanvaardbaar verblijfadres heeft;

-    hij zich bereid heeft verklaard om zich te houden aan de voorwaarden van het PP.

Op grond van deze artikelen spelen ook de volgende aspecten een rol:

-    de aard, zwaarte en achtergrond van het gepleegde delict;

-    de mate waarin en de manier waarop de gedetineerde goed gedrag heeft laten zien;

-    de mogelijkheid om eventuele risico’s die aan de vrijheden zijn verbonden te beperken en te beheersen;

-    de belangen van slachtoffers, nabestaanden en andere relevante personen;

-    de inspanningen die de gedetineerde heeft geleverd om de schade te vergoeden die het strafbare feit heeft veroorzaakt;

-    de mate van onzekerheid over de datum van invrijheidstelling;

-    eventuele andere omstandigheden die zich tegen deelname verzetten.

Gelet op het overgangsrecht gelden andere termijnen voor een gedetineerde die is veroordeeld vóór 1 december 2021. In dat geval geldt op grond van artikel 4 (oud) van de Pbw dat de gedetineerde in aanmerking komt voor deelname aan een PP, indien:

-    aan hem een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van tenminste zes maanden is opgelegd;

-    hij vijf zesde deel van de opgelegde vrijheidsstraf heeft ondergaan;

-    hij een strafrestant heeft van minimaal vier weken en maximaal een jaar.

De bestreden beslissing

Verweerder heeft klagers verzoek tot deelname aan een PP afgewezen, omdat de risico’s op recidive en onttrekking aan de voorwaarden als hoog werden ingeschat en er zorgen waren over klagers verblijfadres bij zijn nieuwe partner.

De overwegingen van de beroepscommissie

Klager heeft zich tijdens een eerder reclasseringstoezicht in 2018 onttrokken aan het toezicht door zijn enkelband door te knippen en tijdens een ander reclasseringstoezicht in 2020 meerdere strafbare feiten gepleegd. De reclassering heeft het risico op recidive en het risico op onttrekking ingeschat als hoog, in afwijking van de uitkomsten van de OXREC die de reclassering heeft meegenomen in haar professionele inschatting. Uit het reclasseringsadvies volgt verder dat klager eerder niet ontvankelijk was voor gedragsinterventies tijdens het toezicht. De reclassering achtte aanvullende voorwaarden daarom ook niet uitvoerbaar. De reclassering had ook zorgen over het verblijf bij klagers nieuwe partner, gezien het partnergeweld in het verleden. Tot slot is van belang dat klager tijdens zijn huidige detentie nog geen andere, minder vergaande vrijheden had genoten.

Gelet op de risico's die aan klagers PP waren verbonden en de (te) beperkte mogelijkheid om die te beperken en te beheersen kan de bestreden beslissing van 7 december 2021 – bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en ondanks klagers overwegend goede gedrag in de inrichting – niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep dan ook ongegrond verklaren. Dat verweerder op 2 maart 2022 alsnog heeft beslist tot toewijzing van klagers verzoek tot deelname aan een PP, maakt het voorgaande niet anders. Die beslissing ligt in dit beroep immers niet voor en overigens was de einddatum van klagers detentie toen al significant dichterbij dan ten tijde van de bestreden beslissing.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is op 3 juni 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. A. Jongsma, voorzitter, F. van Dekken en mr. M.J. Stolwerk, leden, bijgestaan door mr. A. Laagland, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven