Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 08/0301/TP, 7 april 2008, beroep
Uitspraakdatum:07-04-2008

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 08/301/TP

betreft: [klager] datum: 7 april 2008

De beroepscommissie als bedoeld in art. 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt), heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. H.M.S. Cremers, namens

[...], verder te noemen klager,

tegen een beslissing van de Staatssecretaris van Justitie, verder te noemen de Staatssecretaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouw mr. H.M.S. Cremers om het beroep schriftelijk toe te lichten.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft de termijn waarin klager wacht op plaatsing in een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden (tbs-inrichting) met ingang van 15 januari 2008 verlengd tot en met 14 april 2008.

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak van 25 maart 2002 veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 13 jaar met aftrek met aftrek én ter beschikking gesteld (tbs) met bevel dat hij van overheidswege zal worden
verpleegd.
Klager komt gedurende de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf met ingang van 29 juli 2005 in aanmerking voor vervroegde tenuitvoerlegging van de hem tevens opgelegde tbs en is op laatstgenoemde datum in afwachting van plaatsing in een
tbs-inrichting
op een wachtlijst geplaatst.
Bij brief van 23 januari 2008 heeft de Staatssecretaris klager bericht dat hij nog niet geplaatst kon worden in een tbs-inrichting en dat de wachttermijn voor plaatsing met ingang van 15 januari 2008 met drie maanden is verlengd tot en met 14 april
2008. Klager is terzake op 23 januari 2008 gehoord.
De datum van vervroegde invrijheidstelling van klager én aansluitende aanvang van zijn tbs is 30 november 2009.
Klager verblijft in de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught.

3. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Klager verblijft sinds 29 juli 2005 als Fokkenswachtende in een p.i. en wenst onverwijlde plaatsing in een tbs-inrichting. De Staatssecretaris beroept zich ten onrechte op overmacht vanwege het sinds jaar en dag bestaande capaciteitstekort, gezien de
in
november 2004 onherroepelijk geworden uitspraken van het EVRM inzake Brand (passantentermijn van zes of meer maanden is onrechtmatig), verscheidene uitspraken van de beroepscommissie (passantentermijn van meer dan vijf maanden dan wel van zes maanden
of
meer onrechtmatig) en de uitspraak van de Hoge Raad van 21 december 2007 (passantentermijn van meer dan vier maanden is onrechtmatig).
Door de bestreden verlengingsbeslissing wordt art. 5, eerste lid, onder a, EVRM geschonden, aangezien klagers passantentermijn al meer dan 32 maanden duurt. Met de stelling dat klagers v.i.-datum pas is bepaald op 30 november 2009 en dus de titel van
vrijheidsstraf ten grondslag ligt aan de vrijheidsbeneming, miskent de Staatssecretaris volledig dat klager destijds door de Minister zelf als Fokkenswachtende is aangemerkt. Klager acht het volstrekt onbegrijpelijk dat de beroepscommissie op 23 mei
2007 heeft geoordeeld dat de passantentermijn geen betrekking heeft op de duur van de Fokkens-wachttermijn. Volgens art. 42 Penitentiaire maatregel dient de plaatsing van een tevens tot vrijheidsstraf veroordeelde immers in beginsel te geschieden nadat
eenderde van die straf ten uitvoer is gelegd. Klager acht het helemaal onbegrijpelijk dat de beroepscommissie bij uitspraak van 20 december 2007 van oordeel is dat het capaciteitstekort een goede reden kan vormen voor uitstel van de voorgenomen
vervroegde plaatsing in een tbs-inrichting. Immers, volgens het EHRM en de Hoge Raad kan het capaciteitstekort niet meer als goede reden dienen, daar het passantenprobleem immers al decennia lang speelt en de Nederlandse Staat er kennelijk maar niet in
slaagt om dit voor eens en altijd op te lossen. De Nederlandse Staat kan zich gezien het structurele tekort aan tbs-plaatsen niet meer beroepen op een uitzonderlijke en onvoorzienbare situatie.
De financiële middelen die de Staat thans aan passantenvergoedingen dient te voldoen, zouden veel beter kunnen worden aangewend ter uitbreiding van het aantal tbs-inrichtingen.
Klager ondergaat thans nodeloos een zeer lange wachttijd, die hem veel psychische schade berokkent. Dit terwijl hij door de toezegging van de Minister er als Fokkenswachtende op mocht vertrouwen dat hij reeds in augustus 2005 dan wel maximaal vier
maanden later in een tbs-inrichting zou worden geplaatst. De detentie zonder de zo noodzakelijke behandeling roept sterke gevoelens van frustratie, onzekerheid en boosheid op, wat zijn herstel nog langer in de weg staat.
Als klager niet spoedig in een tbs-inrichting wordt geplaatst en het beroep ongegrond wordt verklaard, zal in kort geding om de onmiddellijke invrijheidsstelling van klager worden verzocht. De beroepscommissie wordt dan ook verzocht primair te
beslissen
dat klager per omgaande wordt opgenomen in een geschikte tbs-inrichting. Subsidiair wordt verzocht een vergoeding van € 75,= toe te kennen voor iedere dag die klager in ieder geval vanaf de vijfde maand als Fokkenswachtende ten onrechte in detentie
verbleef.

Namens de Staatssecretaris is inzake het beroep het volgende standpunt naar voren gebracht.
Het beroep dient ongegrond te worden verklaard. Klager komt vanaf 29 juli 2005 in aanmerking voor vervroegde tenuitvoerlegging van de tevens aan hem opgelegde tbs. Deze datum bepaalt klagers plaats op de wachtlijst voor selectie voor en plaatsing in
een
tbs-inrichting. Van de volgorde van deze wachtlijst wordt slechts in zeer bijzondere gevallen afgeweken, namelijk wanneer de psychische conditie van klager zodanig is dat de situatie in de p.i. onhoudbaar is en/of van detentieongeschiktheid moet worden
gesproken. Vooralsnog is er geen aanleiding om klager voorrang op een plaats in een tbs-inrichting te verlenen boven andere wachtenden. Vanuit de p.i. van verblijf van klager zijn geen signalen van detentieongeschiktheid ontvangen. Ook het hoorverslag
bevat geen bijzonderheden.
Desondanks is in het kader van dit beroep het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP) verzocht te berichten of voortgezet verblijf van klager in een p.i. verantwoord is met het oog op zijn psychische conditie. Zodra de
rapportage wordt ontvangen, zal deze worden nagezonden.
Indien er van de zijde van de p.i. signalen komen die duiden op een dusdanige verslechtering van de psychische conditie van klager dat van detentieongeschiktheid moet worden gesproken, wordt actie ondernomen om plaatsing met voorrang te realiseren.
Indien het beroep gegrond wordt verklaard, is er geen rechtsgrond voor een tegemoetkoming nu aan het verblijf van klager in een p.i. de titel van vrijheidsstraf ten grondslag ligt.
De omstandigheid dat klager de beslissing te laat zou hebben ontvangen, doet aan het voorgaande niets af.

4. De beoordeling
Klager is op 23 januari 2008 gehoord en vervolgens geïnformeerd over de verlenging van de wachttermijn, die op 15 januari 2008 is verstreken. Derhalve is niet voldaan aan de in art. 27, vijfde lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing
gedetineerden neergelegde hoor- en mededelingsplicht. Mitsdien is het beroep gegrond en dient de beslissing van de Staatssecretaris tot verlenging van de wachttermijn op formele gronden te worden vernietigd.

Klager dient, gelet op het vorenoverwogene, een tegemoetkoming te worden geboden. De beroepscommissie zal deze tegemoetkoming vaststellen op € 50,=.
De omstandigheid dat de vrijheidsstraf ten grondslag ligt aan klagers verblijf in een p.i. kan niet tot een ander oordeel leiden. De bovengenoemde hoor- en mededelingsplicht geldt immers juist bij het nemen van een beslissing tot verlenging van de
Fokkenswachttermijn van ter beschikking gestelden die in een p.i. verblijven.

Klager is als gevolg van het capaciteitstekort nog niet geplaatst in een tbs-inrichting. Ten tijde van de bestreden beslissing ligt de vrijheidsstraf aan het verblijf van klager in een p.i. ten grondslag en niet de hem tevens opgelegde tbs; deze is nog
niet aangevangen.

Het capaciteitstekort kan naar het oordeel van de beroepscommissie een grond voor uitstel van de voorgenomen vervroegde plaatsing in een tbs-inrichting vormen, tenzij blijkt van bijzondere omstandigheden zoals een psychische conditie van klager die
zodanig is dat langer verblijf in een p.i. medisch niet verantwoord is. In dat geval is sprake van detentieongeschiktheid en dient om die reden plaatsing met voorrang gerealiseerd te worden.

Uit de medische verklaring van 27 februari 2008 van het NIFP blijkt dat klager niet als detentieongeschikt behoeft te worden beschouwd en dat zijn psychische conditie een langer verblijf in een p.i. niet in de weg staat.
De beroepscommissie gaat er derhalve van uit dat er ten tijde van de bestreden beslissing geen aanleiding bestond om klager bij voorrang in een tbs-inrichting te plaatsen.

Het onder verwijzing naar de uitspraak van 11 mei 2004 van het EHRM inzake Brand/Staat der Nederlanden gedane beroep op schending van art. 5, eerste lid onder a, EVRM faalt. In tegenstelling tot hetgeen klagers raadsvrouw heeft gesteld, kan uit die
uitspraak -waarin is geoordeeld dat de na aanvang van de tbs aangevangen passantentermijn als bedoeld in art. 12 Bvt niet automatisch in strijd is met 5, eerste lid onder a en e EVRM, maar daarmee wel in strijd komt bij een duur van zes maanden of meer
als de Minister die duur uitsluitend baseert op het sinds 1986 bestaande capaciteitstekort- niet worden afgeleid dat de vóór aanvang van de tbs lopende wachttermijn als bedoeld in art. 76 Pbw strijd oplevert met het in art. 5 EVRM neergelegde recht op
vrijheid. Klager verblijft immers ten tijde van de bestreden beslissing in een p.i. op grond van de hem opgelegde gevangenisstraf. De omstandigheid dat klager vanaf 29 juli 2005, derhalve bijna vier en een half jaar vóór zijn v.i.-datum (30 november
2009), in aanmerking komt voor vervroegde tenuitvoerlegging van de hem tevens opgelegde tbs, kan -hoe wenselijk plaatsing in een tbs-inrichting op dat moment op zich zelf ook is omdat daardoor de tbs aanvangt naast de tevens opgelegde gevangenisstraf-
niet afdoen aan de rechtmatigheid van het verblijf in een gevangenis op titel van de opgelegde gevangenisstraf, zolang vanwege het capaciteitstekort geen plaats in een tbs-inrichting beschikbaar is en niet sprake is van ongeschiktheid van verblijf in
een gevangenis op grond van de psychische conditie van de betrokkene.
Ook de uitspraak van 21 december 2007 van de Hoge Raad (C06/194/HR, BB5074) ziet op de passantentermijn na aanvang van de tbs en niet op een daarvoor gelegen wachttermijn als bedoeld in art. 76 Penitentiaire beginselenwet (Pbw).

De beroepscommissie is van oordeel, gelet op het hiervoor overwogene, dat de bestreden beslissing materieel niet in strijd is met het recht en dat de wachttermijn voor plaatsing in een tbs-inrichting mocht worden verlengd van 15 januari 2008 tot en met
14 april 2008.

Nu de bestreden beslissing op formele gronden dient te worden vernietigd zal de beroepscommissie met toepassing van het bepaalde in art. 76, derde lid, Pbw in verbinding met art. 66, derde lid onder b, en art. 69, vijfde lid, Bvt bepalen dat haar
uitspraak met betrekking tot de verlenging van de wachttermijn in de plaats treedt van de bestreden beslissing.

6. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond op formele gronden en vernietigt de bestreden beslissing. Zij bepaalt dat haar uitspraak in de plaats treedt van deze beslissing en bepaalt derhalve dat de wachttermijn voor plaatsing in een
tbs-inrichting wordt verlengd van 15 januari 2008 tot en met 14 april 2008.
Zij bepaalt de aan klager ten laste van de Staatssecretaris toekomende tegemoetkoming op € 50,= .

aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. drs. F.A.M. Bakker, voorzitter, mr. S.L. Donker en drs. G.A.M. Mensing, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 7 april 2008

secretaris voorzitter

Naar boven