Nummer R-20/7615/GA
Betreft [klager]
Datum 14 november 2022
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)
1. De procedure
Klager heeft beklag ingesteld tegen nalatigheid van de inrichting door niet te handelen na bedreigingen jegens klager door een medegedetineerde.
De beklagrechter bij de locatie Hoogvliet heeft op 17 juli 2020 klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag (HO-2020-233). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.
Klager heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.
De beroepscommissie heeft klager en de directeur van de locatie Hoogvliet (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Klager heeft het klaagschrift (pas) op 17 juni 2020 ingediend, omdat hij daarvoor gewond op cel lag. Dat klager niet-ontvankelijk is in zijn beklag omdat de termijn van zeven dagen is overschreden, is onredelijk en onbillijk.
Klager is slachtoffer. De directeur (zo begrijpt de beroepscommissie) heeft verzuimd een beslissing te nemen. De directeur was op de hoogte van de bedreigingen en heeft geen actie ondernomen. Het schort aan veiligheid binnen de inrichting.
Verzocht wordt aan klager een vergoeding toe te kennen voor de schade die hij heeft geleden.
Standpunt van de directeur
De directeur heeft geen standpunt op het beroep kenbaar gemaakt.
3. De beoordeling
Klager heeft verzocht het beroep mondeling te mogen toelichten. Dit verzoek is niet onderbouwd, terwijl de stukken voldoende informatie bevatten om het beroep te kunnen beoordelen. De beroepscommissie wijst het verzoek daarom af.
Ontvankelijkheid in beklag
Op grond van artikel 61, vijfde lid, van de Penitentiaire beginselenwet wordt het klaagschrift uiterlijk ingediend op de zevende dag na die waarop de gedetineerde kennis heeft gekregen van de beslissing waarover hij of zij zich wenst te beklagen. Een na afloop van deze termijn ingediend klaagschrift is niettemin ontvankelijk, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de gedetineerde in verzuim is geweest.
Klagers beklag ziet op het nalatig handelen van de directeur in reactie op de aanval op klager van 5 juni 2020. De beroepscommissie overweegt dat de beklagtermijn van zeven dagen gaat lopen nadat aan de directeur een redelijke termijn is vergund om te handelen. Tussen het incident van 5 juni 2020 en de datum van indiening klacht liggen twaalf dagen. De beroepscommissie is van oordeel dat gelet op deze omstandigheden klager niet te laat is geweest met het indienen van zijn klacht tegen het nalatig handelen van de directeur. De beroepscommissie zal klager daarom alsnog ontvankelijk verklaren in zijn beklag. Wegens proceseconomische redenen zal de beroepscommissie het beroep zelf inhoudelijk afdoen.
Inhoudelijk
De beroepscommissie verstaat het beklag als te zijn gericht tegen het uitblijven van een beslissing van, of genomen namens, de directeur om zorg te dragen voor klagers veiligheid door maatregelen te nemen na bedreigingen van klager door een medegedetineerde (vgl. RSJ 22 oktober 2012, 12/1308/GA).
Volgens vaste jurisprudentie van de beroepscommissie moet handelen, nalaten daaronder begrepen, van het personeel in een inrichting in het kader van de uitoefening van zijn taak, behoudens puur feitelijk handelen, in beginsel worden gezien als handelen door of namens de directeur waartegen beklag openstaat op grond van artikel 60, eerste lid, van de Pbw. De beroepscommissie heeft voorts eerder overwogen dat de directeur een algemene zorgplicht heeft (RSJ 19 september 2018, R-71). Onderdeel daarvan is het waarborgen van de veiligheid binnen de inrichting en de veiligheid van de medewerkers en gedetineerden.
Klager heeft onweersproken gesteld dat hij sinds eind mei/begin juni 2020 wordt bedreigd door een medegedetineerde. Op 5 juni 2020 is klager door deze medegedetineerde aangevallen met een gebroken neus, jukbeen en een zware hersenschudding tot gevolg. Nu (ook) in beroep geen reactie van de directeur op het beklag is ontvangen, is naar het oordeel van de beroepscommissie niet aannemelijk geworden dat de directeur voldoende voortvarend heeft gehandeld en daarmee aan zijn zorgplicht heeft voldaan.
Gelet op het voorgaande zal de beroepscommissie het beklag gegrond verklaren. De beroepscommissie ziet aanleiding om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen voor het ondervonden ongemak en zal deze vaststellen op €40,-.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter, verklaart klager alsnog ontvankelijk in zijn beklag en verklaart dit beklag gegrond. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €40,-.
Deze uitspraak is op 14 november 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. T.B. Trotman, voorzitter, mr. J.B. Oreel en mr. R. Raat, leden, bijgestaan door mr. D. Boessenkool, secretaris.
secretaris voorzitter