Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 22/27279/SGA, 11 mei 2022, schorsing
Uitspraakdatum:11-05-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer 22/27279/SGA

Betreft [verzoeker]

Datum 11 mei 2022

Uitspraak van de voorzitter van de beroepscommissie van de RSJ op het verzoek van [verzoeker] (hierna: verzoeker)

1. De procedure

De directeur van het Justitieel Complex (JC) Zaanstad (hierna: de directeur) heeft:

a. aan verzoeker een disciplinaire straf opgelegd van zeven dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, zonder televisie, vanwege het aantreffen van een geprepareerde koelkast in verzoekers cel, ingaande op 8 mei 2022 om 14:30 uur en eindigend op 15 mei 2022 om 14:30 uur;

b. beslist dat verzoeker geen beschikking heeft over zijn koelkast zolang hij het schadebedrag van €119,- niet heeft betaald.

Verzoekers raadsman, mr. M. de Reus, vraagt namens verzoeker om schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging daarvan.

De voorzitter heeft kennisgenomen van de reactie van de directeur op het schorsingsverzoek, van het klaagschrift (beklagkenmerk ZZ-2022-275) en van de nadere toelichting van verzoekers raadsman van 10 mei 2022.

2. De beoordeling

De voorzitter stelt voorop dat bij een verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling. De zaak kan dus niet ten gronde worden onderzocht. De voorzitter beoordeelt alleen of de beslissing waartegen beklag is ingesteld in strijd is met een wettelijk voorschrift of dat deze zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om op dit moment de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing te schorsen. Naar het oordeel van de voorzitter is dat niet het geval.

Namens verzoeker wordt betwist dat verzoeker bekend was met het geprepareerd zijn van de koelkast. Verzoeker heeft de koelkast zelf niet geprepareerd en in de geprepareerde ruimte is geen contrabande aangetroffen. Hij verblijft sinds medio april 2022 in deze cel zonder dat een celinventarisatie heeft plaatsgevonden of dat hij heeft getekend voor het in een bepaalde staat ontvangen van zijn verblijfsruimte en de daarin aanwezige celinventaris. Daarnaast is niet gebleken dat de koelkast is gecontroleerd ten tijde van verzoekers plaatsing in de cel. Gelet op het voorgaande kan verzoeker niet verantwoordelijk worden gesteld voor een feit als bedoeld in artikel 50 van de Penitentiaire beginselenwet en de bestreden beslissing is dan ook in strijd met de wet. Verder heeft de directeur bepaald dat verzoeker geen beschikking heeft over een koelkast zolang hij het schadebedrag van 119 euro niet betaalt. Er is geen sprake van een regeling zoals bedoeld in artikel 51, vierde lid, van de Pbw, maar van een niet-bestaande disciplinaire straf.

Uit de inlichtingen van de directeur komt naar voren dat er op 8 mei 2022 een spitactie heeft plaatsgevonden in verzoekers cel en dat daarbij in de koelkast een geprepareerde ruimte is aangetroffen. De onderkant van de koelkastdeur was opengebroken en uitgehold, waardoor daar een bewaarplek voor contrabande is ontstaan. Verzoeker heeft niet voor de celinventaris getekend ondanks dat een medewerker hem meerdere keren heeft gewezen op het feit dat hij het formulier nog moest tekenen. Verzoeker en zijn voormalige celgenoot zijn op dezelfde dag in de cel geplaatst en de celgenoot heeft het formulier destijds wel getekend. Op basis hiervan is het duidelijk dat de cel grondig is gecontroleerd.

a.

De voorzitter overweegt – voorlopig oordelend – als volgt. Het is vaste jurisprudentie van de beroepscommissie dat in beginsel alle in een meerpersoonscel verblijvende gedetineerden verantwoordelijk kunnen worden gehouden voor de vondst van contrabande in die cel, tenzij aannemelijk is dat de betrokken gedetineerde geen weet heeft of kon hebben van de aanwezigheid van de aangetroffen contrabande (zie bijvoorbeeld RSJ 18 juni 2021, R-19/5436/GA). De voorzitter ziet geen aanleiding om van dit uitgangspunt af te wijken, nu verzoeker inmiddels bijna een maand in de cel verblijft en de voorzitter ervan uitgaat dat hij gedurende deze periode gebruik heeft gemaakt van de koelkast, zodat de voorzitter, voorlopig oordelend, niet aannemelijk acht dat hij geen weet heeft gehad van het feit dat de koelkastdeur geprepareerd is. De beslissing van de directeur kan daarom op voorhand niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De voorzitter zal het verzoek onder a. afwijzen.

b.

Uit de bestreden beslissing blijkt dat verzoeker geen gebruik kan maken van zijn koelkast zolang hij het schadebedrag niet heeft voldaan. Zoals de beroepscommissie onder andere in RSJ 7 juni 2017, 17/1790/SGA heeft overwogen mag aan een schaderegeling geen sanctie worden verbonden ter afdwinging van betaling. Indien de directeur en de gedetineerde niet tot overeenstemming komen omtrent het vergoeden van de schade staan voor de directeur andere wegen open om voldoening van dat schadebedrag af te dwingen. De hier opgelegde bijzondere voorwaarde is daarom – naar het voorlopig oordeel van de voorzitter – gelet op zijn aard in strijd met de wet en de tenuitvoerlegging daarvan komt voor schorsing in aanmerking. Het verzoek onder b. zal daarom worden toegewezen.

3. De uitspraak

De voorzitter wijst het verzoek onder a. af en wijst het verzoek onder b. toe en schorst de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing voor dit deel met onmiddellijke ingang tot het moment waarop de beklagcommissie op het onderliggende beklag heeft beslist.

Deze uitspraak is op 11 mei 2022 gegeven door mr.  M. Keppels, voorzitter, bijgestaan door mr. L. van der Linden, secretaris.

 

secretaris                                                   voorzitter

Naar boven