Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/25054/GB, 18 mei 2022, beroep
Uitspraakdatum:18-05-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          21/25054/GB

    

Betreft [klager]

 

Datum 18 mei 2022

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 16 december 2021 beslist klager in de Extra Beveiligde Inrichting (EBI) van de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught te plaatsen.

Klagers raadslieden, mr. R. van ’t Land en mr. H.M. Dunsbergen, hebben namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

Een lid van de RSJ heeft klagers raadsman mr. R. van ’t Land en, namens verweerder, de selectiefunctionaris gehoord op de zitting van 22 april 2022 in de PI Vught. Klager heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om op de zitting te worden gehoord.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

De beslissing is in strijd met de wet tot stand gekomen, onredelijk en onbillijk en niet op deugdelijke wijze gemotiveerd. Niet alle relevante feiten en omstandigheden zijn meegenomen en er is geen sprake van een zorgvuldige besluitvorming.

Onrechtmatig verblijf in de EBI

Klager heeft tussen 7 en 16 december zonder rechtsgeldige titel en daarmee onrechtmatig in de EBI verbleven. Het is onduidelijk gebleven op welke wettelijke grondslag klager in het huis van bewaring (HVB) van de PI Vught verbleef. Een plaatsingsbeslissing ontbreekt. Namens klager is meermalen gevraagd naar de titel van zijn verblijf in de EBI. Op die vraag is vanuit verweerder geen antwoord gekomen, anders dan de mededelingen dat er nog geen sprake was van een plaatsingsbeslissing voor de EBI en dat verder geen antwoord kon worden gegeven, omdat er nog een selectieadvies moest worden opgesteld. Het had op de weg gelegen van verweerder om op zijn minst te bevestigen dat er een plaatsingsbeslissing was genomen. Namens klager zijn hierover ook vragen gesteld aan de directeur, maar die heeft evenmin antwoord gegeven.

Klager heeft in een observatiecel met camera’s verbleven. Het formele standpunt van verweerder is dat die observatiecel niet onder de EBI valt, maar feitelijk verbleef klager daar wel. Klager heeft geen mededeling gekregen over de titel van zijn verblijf. Van een spoedshalve afwijking als bedoeld in artikel 26, tweede lid van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling) is niet gebleken, noch is hierop gewezen. Bovendien moet in een dergelijk geval nog steeds een (spoed)plaatsingsbeslissing afgegeven worden. Hoewel de plaatsingsbeslissing in de EBI dus is gedateerd op 16 december 2021, is het primaire standpunt van klager dat hij vanaf 7 december 2021 daar is geplaatst en dat die beslissing toen feitelijk is genomen. Subsidiair vormt het bovenstaande onderbouwing voor het standpunt van klager dat de plaatsingsbeslissing onvoldoende is gemotiveerd.

Horen

Klager is niet gehoord door de selectiefunctionaris, voorafgaand aan het nemen van de beslissing. Klager is enkel in de gelegenheid gesteld om zijn bezwaren kenbaar te maken conform artikel 17, vijfde lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw), dus nadat de selectiebeslissing al was genomen.

a-grond

Klager betwist uitdrukkelijk dat sprake is van een extreem vluchtrisico. Hij heeft 22 maanden in Colombia vastgezeten en verbleef daar in een regulier regime, met meerdere personen op cel. Klager is niet in beperkingen geplaatst en er waren geen toezichtsmaatregelen opgelegd. Er is niet gebleken van enige (poging tot) ontvluchting, terwijl daar in Colombia naar verwachting wel mogelijkheden voor zouden zijn geweest. De verwijzing naar het verzet van klager tegen zijn uitlevering, ter onderbouwing van het vluchtgevaar, is ook onvoldoende. Klager heeft gewoon gebruikgemaakt van zijn wettelijke rechten. Het kennelijk beschikken over voldoende geld, macht en middelen om lange tijd uit handen van de politie te blijven, is op zichzelf eveneens onvoldoende om een extreem vluchtrisico aan te nemen.

Klager wordt niet verdacht van of vervolgd voor moorden op de broer, advocaat en vertrouwenspersoon van de kroongetuige. Hij was niet in Nederland ten tijde van die incidenten en heeft hierbij geen betrokkenheid gehad. Dat klager verdachte is in een omvangrijk strafproces kan evenmin redengevend zijn. Er zijn nog zestien andere verdachten en zij verblijven niet allemaal in de EBI. De rol van klager en zijn betrokkenheid staan niet vast. Hoewel klager in de media naar voren wordt gebracht als de linkerhand van de vermeende leider van het criminele samenwerkingsverband (CSV), verblijft de rechterhand van die persoon niet in de EBI. Het broertje van klager verblijft in de EBI, maar dat is gebaseerd op zelfstandig handelen. Die vergelijking gaat daarom niet op. Klager moet op zijn persoon worden beoordeeld en niet worden vergeleken met de situatie van medeverdachten. Mediagevoeligheid van de strafzaak kan klager evenmin worden tegengeworpen.

b-grond

Verweerder heeft in de beslissing verwezen naar wat over het maatschappelijk risico wordt opgemerkt bij de a-grond, namelijk de drie moorden, het lopende onderzoek in klagers strafzaak en de vrees dat klager het strafproces zou willen beïnvloeden. Klager verwijst ook naar wat hij hierover bij de a-grond naar voren heeft gebracht. Klager heeft geen intentie om het strafproces te beïnvloeden. De meeste andere verdachten in het strafproces hebben deze grond niet tegengeworpen gekregen en de persoon van klager maakt niet dat voor hem specifiek deze grond zou moeten gelden.

c-grond

Uit de plaatsingsbeslissing volgt dat in Colombia telefoons bij klager zouden zijn ontdekt. Niet duidelijk is wanneer dit zou zijn geweest en wat er op de telefoons is aangetroffen. Er zijn geen aanwijzingen dat die telefoons verband houden met voortgezet crimineel handelen in detentie (VCHD). Evenmin zijn er aanwijzingen dat klager de telefoons zou hebben aangewend ter beïnvloeding van getuigen in zijn strafzaak. Het is onredelijk om klager tegen te werpen dat zijn broer telefoons zou kunnen regelen. Daar heeft klager niet om gevraagd, die situatie heeft zich bij een andere gedetineerde voorgedaan en klager heeft daarmee niets te maken. De beslissing bevat niet één actuele, betrouwbare en concrete aanwijzing. De c-grond lijkt op niets anders gestoeld dan op preventieve gronden, terwijl deze grond niet louter op preventieve gronden kan worden aangewend. Er zijn geen aanwijzingen op grond waarvan VCHD kan worden aangenomen.

 

Plaatsing op grond van de Regeling en alternatieven

De plaatsing is niet conform het bepaalde in artikel 24 van de Regeling. Het uitgangspunt is immers dat de eerste plaatsing geschiedt in een HVB in het arrondissement van vervolging. Dat is hier niet het geval. Klager voldoet niet aan de in artikel 6 van de Regeling genoemde criteria. Voor zover klager wel aan de voorwaarden zou voldoen, zijn die voorwaarden niet dwingend. Plaatsing in de EBI betreft een discretionaire bevoegdheid, staat op gespannen voet met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en moet worden gezien als ultimum remedium.

Het karakter van de EBI brengt met zich dat had moeten worden gekeken naar minder ingrijpende alternatieven. Dat is niet gebeurd. Uit de bestreden beslissing volgt slechts dat is onderzocht of plaatsing in een andere inrichting dan de EBI, waar de directeur gemachtigd is maatregelen op te leggen, mogelijk is. Een alternatief zou niet mogelijk zijn, omdat de maatschappelijke risico’s niet voldoende zouden kunnen worden beperkt in een normaal beveiligde inrichting. Uit de beslissing volgt niet waarom in het specifieke geval van klager niet kan worden volstaan met toepassing van minder vergaande beperkingen of alternatieven. Dat had wel gemoeten en dit is ook mogelijk. Meerdere verdachten in klagers strafzaak met soortgelijke verdenkingen zijn momenteel geplaatst op de Afdeling Intensief Toezicht (AIT) of de afdeling voor beheersproblematische gedetineerden (BPG). Het is onevenredig om klager in de EBI te plaatsen. De beslissing getuigt niet van een zorgvuldige belangenafweging waarbij is gekeken naar de persoon van klager. De beslissing voldoet daarom niet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.

In een aanvulling op het beroepschrift is namens klager benadrukt dat klager niet wordt verdacht, noch vervolgd voor de vermeende handel in verdovende middelen die in het dossier naar voren komt, laat staan dat zou zijn gebleken dat hij daarmee zou zijn doorgegaan toen hij in Colombia verbleef. Die stelling is in het rapport van het Gedetineerden Recherche Informatiepunt (GRIP-rapport) niet nader onderbouwd. Ten onrechte wordt rekening gehouden met een wraakscenario of beïnvloeding van het strafproces. De op klager als persoon betrekking hebbende informatie is algemeen, niet actueel en concreet en daarmee onvoldoende betrouwbaar. De plaatsing in de EBI staat bovendien op gespannen voet met het beginsel van minimale beperkingen, als bedoeld in artikel 2 van de Pbw.

Aan klager is bij aankomst in Nederland een ordemaatregel van plaatsing in afzondering in de afzonderingsruimte van unit 5 opgelegd. Daarnaast zijn aan klager toezichtsmaatregelen opgelegd. Aan de advocaat noch aan klager zijn die beslissingen schriftelijk uitgereikt, waardoor klager niet in staat is geweest om beklag in te stellen tegen de beslissingen. Benadrukt wordt dat het op de weg van verweerder had gelegen om klager (ook hierover) te informeren.

 

Standpunt van verweerder

Plaatsing na aankomst in Nederland

Op basis van informatie die van klager bekend was, is besloten hem na aankomst in Nederland te plaatsen in het HVB van de PI Vught. De PI Vught was de meest aangewezen inrichting om hem te plaatsen, in afwachting van de beslissing tot plaatsing in de EBI. Het klopt dat daarop is voorgesorteerd. Dat gebeurde op basis van de verdenkingen. Aan klager is een ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een afzonderingsruimte opgelegd van 7 tot 21 december 2021. Deze maatregel werd ten uitvoer gelegd in de afzonderingsruimte van unit 5. Het betreft hetzelfde pand als de EBI, maar op de afzonderingsruimte rust niet de bestemming EBI, maar HVB. Het EBI-regime is daar niet van toepassing. Klager had er een televisie op cel. Klager verbleef dus na aankomst in Nederland niet ten onrechte in de EBI. Hij is pas na de plaatsingsbeslissing overgebracht naar een cel in de EBI. Aan klager zijn op 8 december 2021 toezichtsmaatregelen opgelegd. Tegen de orde- en toezichtsmaatregelen van de directeur heeft klager geen rechtsmiddelen aangewend. Hij heeft die beslissingen op papier uitgereikt gekregen, maar wilde niet voor ontvangst tekenen. Het is logischer om informatie daarover op te vragen bij de inrichting. De inrichting beschikt daar immers over. Het is gebruikelijk dat een eerste plaatsingsbeslissing niet op schrift wordt gesteld. Klagers plaatsing is hem kenbaar gemaakt middels de opgelegde ordemaatregel en waar deze ten uitvoer werd gelegd.

Horen

De selectiefunctionaris heeft op 9 december 2021 geprobeerd klager te horen in het HVB van de PI Vught. De casemanager heeft klager tot tweemaal toe gevraagd om naar de bezoekruimte te gaan om te worden gehoord door de selectiefunctionaris in het kader van zijn voorgenomen plaatsing in de EBI. Klager heeft aangegeven dat hij niet gehoord wilde worden en dat hij alles wil regelen via zijn advocaat. De stelling van klager kan daarom niet slagen. Er is voldaan aan de in artikel 26 van de Regeling gestelde eisen.

Feiten en achtergrond

Klager heeft sinds januari 2018 internationaal gesignaleerd gestaan vanwege het onderzoek in een omvangrijke strafzaak. Er is een bevel gevangenneming afgegeven voor het leidinggeven aan een criminele organisatie gericht op moord, gekwalificeerde diefstal en bezit van vuurwapens en munitie, alsook het medeplegen van meerdere moorden en voorbereidingshandelingen daartoe. Op 7 februari 2020 is klager aangehouden in Colombia. De PI Vught heeft op 9 december 2021 geadviseerd om klager in de EBI te plaatsen, omdat klager volgens de PI hoort tot de doelgroep waarvoor de EBI in het leven is geroepen. De selectieadviescommissie (SAC) EBI heeft geadviseerd om klager in de EBI te plaatsen op de gronden a, b en c van artikel 6 van de Regeling.

a-grond

Klager heeft zeer veel tijd en moeite gestoken in het voorkomen van zijn aanhouding. Dat is zeer lange tijd gelukt, wat te danken is aan zijn goede contacten wereldwijd en de beschikking over voldoende geld en middelen. Tijdens zijn aanhouding heeft klager geprobeerd te ontsnappen door vanaf driehoog van een balkon af te springen. Zijn uitlevering heeft hij tot aan de hoogste instantie in Colombia aangevochten. Gelet hierop is sprake van een extreem vluchtrisico. Dat klager niet is ontvlucht uit detentie in Colombia, doet hier niet, althans onvoldoende, aan af.

Uit de GRIP-rapportage van 28 oktober 2021 volgt dat klager ervan wordt verdacht samen met een medeverdachte leiding te geven aan een CSV dat verantwoordelijk is voor meerdere liquidaties in het criminele circuit. Toen bekend werd dat het Openbaar Ministerie (OM) beschikte over een kroongetuige, werd een aantal opvallende moorden gepleegd op mensen die in relatie stonden met deze kroongetuige. De organisatie van de medeverdachte en klager lijkt een voor de hand liggend motief voor de opdracht voor deze moorden te hebben. De liquidatie van Peter R. de Vries vond plaats nadat klager en de medeverdachte waren aangehouden. Het onderzoeksteam is ervan overtuigd dat er nog steeds personen vrij rondlopen die de criminele activiteiten van het vermeende CSV, al dan niet vanuit het buitenland, voortzetten en daarbij over voldoende geld, macht en middelen beschikken.

Gelet hierop is sprake van voldoende actuele, betrouwbare en concrete informatie die aan de beslissing ten grondslag is gelegd. Klager vormt daarnaast een maatschappelijk risico in termen van recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten.

b-grond

De verdenkingen ten aanzien van klager in zijn strafzaak zijn reeds voldoende om de b-grond op te baseren. Het betreft zeer ernstige verdenkingen die de maatschappij ernstig hebben geschokt. De mediagevoeligheid van het proces en de rol van klager zijn groot. Het zou een groot gezichtsverlies zijn voor de Nederlandse rechtstaat als (een van) de hoofdverdachte(n) van dit strafproces zou(den) ontvluchten. De SAC EBI heeft in het advies opgenomen dat uit onderzoek is gebleken dat bij het CSV sprake is van een dodenlijst met daarop tientallen mensen. Een eenmaal uitgezette opdracht wordt vaak uitgevoerd, waarbij het motief bij verschillende opdrachten wraak is. Een ontvluchting zou een zeer ernstige bedreiging voor de veiligheid van personen betekenen, waarbij gedacht wordt aan ernstige gewelds- en levensdelicten. De proceshouding van vrijwel alle verdachten binnen klagers strafproces geeft volgens het GRIP-rapport en de selectiebeslissing aanleiding om aan te nemen dat zij na hun vrijlating hun criminele activiteiten zullen voortzetten. De verwachting is dat extreem geweld niet zal worden geschuwd. Klager is een van de vermoedelijke leidinggevenden aan het CSV, wat maakt dat temeer sprake is van een onaanvaardbaar maatschappelijk risico in termen van recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten.

Uit de GRIP-rapportage volgt voorts dat klager na de aanhouding van de medeverdachte is doorgegaan met de handel in verdovende middelen. De enkele ontkenning van klager levert geen reden op om aan de informatie van het GRIP te twijfelen. Voor een plaatsing in de EBI is niet vereist dat de strafbare feiten waarvan een gedetineerde wordt verdacht, zijn bewezenverklaard. De getuigenverhoren in klagers strafproces zijn nog niet afgerond. Gelet daarop bestaat vrees voor beïnvloeding en intimidatie. Het onaanvaardbare maatschappelijke risico is zodanig dat het vluchtrisico daaraan hoe dan ook ondergeschikt is.

c-grond

Uit GRIP-rapportage blijkt dat er tijdens klagers verblijf in Colombia, op verschillende momenten, twee telefoons bij hem zijn aangetroffen. Dat laat zien dat klager over de contacten beschikt die hem ook gedurende detentie in het buitenland van communicatiemiddelen kunnen voorzien. Het hebben van een mobiele telefoon wordt bestempeld als het ultieme middel voor het organiseren van VCHD. In een regime anders dan de EBI is het niet uitgesloten dat het klager lukt om via eigen of andermans bezoek wederom telefoons binnen te smokkelen.

 

Alternatieven

De feiten en omstandigheden nopen tot plaatsing in de EBI. In elk ander regime wordt het risico op ontvluchting groter en kan klager communiceren met medegedetineerden en dus, via hen, met de buitenwereld. De risico’s die van klager uitgaan kunnen niet (voldoende) worden beperkt in een normaal beveiligde inrichting waarbij de directeur maatregelen kan opleggen.

De beslissing voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Van strijd met het EVRM is geen sprake. Op grond van artikel 24 van de Regeling wordt een gedetineerde bij voorkeur in het arrondissement van vervolging geplaatst. Daarop zijn uitzonderingen mogelijk bij een contra-indicatie. Daarvan is hier sprake, aangezien klager in de EBI is geplaatst en deze zich alleen in de PI Vught bevindt.

 

Conclusie

Er is sprake van een extreem vluchtgevaar en een onaanvaardbaar maatschappelijk risico in termen van recidivegevaar. Bij ontvluchting vormt klager een onaanvaardbaar maatschappelijk risico, waarbij het vluchtrisico als zodanig daaraan ondergeschikt is. Voorts vormt klager een onaanvaardbaar risico in termen van aanwijzingen voor VCH. Elk van deze gronden kan de beslissing tot plaatsing in de EBI zelfstandig dragen.

 

3. De beoordeling

De EBI is aangewezen als HVB en gevangenis voor mannen met een regime van beperkte gemeenschap, een individueel regime en een extra beveiligingsniveau.

Op grond van artikel 6 van de Regeling, kunnen in de EBI gedetineerden worden geplaatst die:

a.  een extreem vluchtrisico vormen en een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen in termen van recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten;

b.  bij ontvluchting een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen, waarbij het vluchtrisico als zodanig hieraan ondergeschikt is; of

c.  een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen in termen van aanwijzingen van voortgezet crimineel handelen.

In artikel 26 van de Regeling worden de voorwaarden genoemd die in acht moeten worden genomen bij de beslissing tot plaatsing in de EBI en bij de beslissing tot verlenging van het verblijf in de EBI elke zes maanden daarna.

Klager is sinds 7 december 2021 in Nederland gedetineerd. Hij verblijft volgens verweerder sinds 16 december 2021 in de EBI. Hij is verdachte in een omvangrijk strafproces, waarin naast klager nog zestien andere verdachten worden vervolgd.

Het verblijf van klager in de PI Vught van 7 tot 16 december 2021

Uit de stukken blijkt dat klager op 7 december 2021 vanuit Colombia is overgebracht naar Nederland. Verweerder heeft aangegeven dat klager, gelet op de verdenkingen en een mogelijke plaatsing in de EBI, is geplaatst in het HVB van de PI Vught. Deze plaatsingsbeslissing is niet op schrift gesteld. De directeur heeft op 7 december 2021 aan klager een ordemaatregel van afzondering in een afzonderingscel opgelegd, voor de duur van veertien dagen. De directeur heeft daarnaast de beslissing genomen om de ordemaatregel elders ten uitvoer te leggen, namelijk in de afzonderingscel van Unit 5. In de schriftelijke mededeling van die laatste beslissing staat vermeld dat klager administratief geplaatst is in het HVB van de PI Vught. Verweerder heeft aangegeven dat de afzonderingsruimte zich weliswaar in hetzelfde pand als de EBI bevindt, maar niet dezelfde bestemming kent. Daarnaast wordt in de schriftelijke mededeling genoemd dat de afzonderingscel qua faciliteiten gelijk is aan een reguliere afzonderingscel. Zo had klager een televisie op cel. Verder heeft de directeur op 7 december 2021 toezichtsmaatregelen aan klager opgelegd.

De beroepscommissie overweegt vooraleerst dat de ordemaatregel en toezichtsmaatregelen in de onderhavige procedure niet aan de orde zijn. Dit betreffen beslissingen van de directeur, waartegen beklag openstaat. De stelling dat klager niet tijdig rechtsmiddelen tegen die beslissingen heeft kunnen aanwenden, dient in een dergelijke beklagprocedure te worden opgeworpen. Daarvoor is in deze procedure geen plaats. Het is de beroepscommissie niet gebleken dat klager zonder rechtsgeldige titel in de EBI heeft verbleven in de periode tussen 7 en 16 december 2021. De stellingen van klager worden dan ook niet gevolgd. De beroepscommissie zal de plaatsingsbeslissing van 16 december 2021 inhoudelijk toetsen en ervan uitgaan dat klager pas na die beslissing in de EBI is geplaatst.

 

Horen voorafgaand aan de beslissing

Ten aanzien van het horen van klager merkt de beroepscommissie het volgende op. In artikel 26, eerste lid, aanhef en onder b, van de Regeling staat dat de selectiefunctionaris de betrokken gedetineerde hoort alvorens een beslissing omtrent plaatsing in de EBI te nemen. Eventueel door de gedetineerde tegen de plaatsing aangevoerde argumenten worden in het selectieadvies vastgelegd. Uit de beschikbare informatie blijkt dat de selectiefunctionaris op 9 december 2021 in de inrichting aanwezig is geweest om klager te horen. De casemanager heeft klager tweemaal uitdrukkelijk uitgenodigd om naar de bezoekruimte te gaan om door de selectiefunctionaris te worden gehoord en daarbij de reden van het horen uitgelegd. Klager heeft kenbaar gemaakt dat hij niet wilde worden gehoord en dat hij ‘alles wil regelen’ via zijn advocaat. De beroepscommissie komt tot de conclusie dat klager weliswaar niet conform artikel 26 van de Regeling is gehoord, maar, nu klager niet wenste te worden gehoord, kan dit verweerder niet worden tegengeworpen.

De bestreden beslissing

De beroepscommissie is van oordeel dat verweerder de drie gronden genoemd in artikel 6 van de Regeling aan de bestreden beslissing ten grondslag heeft kunnen leggen. Dat oordeel licht zij hieronder nader toe.

De a-grond en de b-grond

Voor het oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen concluderen dat klager een extreem vluchtrisico vormt en een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormt in termen van recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten (de a-grond), acht de beroepscommissie de volgende omstandigheden van belang. Hieruit vloeit eveneens voort dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen concluderen dat klager bij ontvluchting een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen, waarbij het vluchtrisico als zodanig hieraan ondergeschikt (de b-grond), nu dit criterium in elk opzicht minder strikt is dan de a-grond.

In het dossier bevindt zich een tweetal GRIP-rapportages, een van 28 oktober 2021 en een van 8 december 2021. Uit de eerstgenoemde GRIP-rapportage volgt dat klager ervan wordt verdacht samen met een medeverdachte leiding te geven aan een CSV dat verantwoordelijk is voor meerdere liquidaties in het criminele circuit. Het veronderstelde motief voor de liquidaties en/of pogingen daartoe, gericht op leden van rivaliserende criminele organisaties en soms op leden van de eigen organisatie, ligt vrijwel steeds in conflicten naar aanleiding van grootschalige internationale handel in verdovende middelen en/of de verdenking van verraad. Bij het CSV zou sprake zijn van een dodenlijst met daarop tientallen mensen. Een eenmaal uitgezette opdracht wordt vaak uitgevoerd, waarbij het motief bij verschillende opdrachten wraak is. Daarbij zouden opdrachten tot liquidaties vermoedelijk soms in samenspraak gaan met klager, die als linkerhand van de vermoedelijk leidinggevende medeverdachte wordt gezien.

De lijst waarop het bevel gevangenneming is gebaseerd zal, wanneer klager ter zitting verschijnt, nog worden aangevuld. Klager wordt verdacht van het medeplegen van drie voltooide moorden, twee pogingen daartoe en tweemaal het plegen van voorbereidingshandelingen voor moord op meerdere slachtoffers. De rol van klager zou zijn het leidinggeven aan een netwerk van spotters en het beheer van de wapens die bij de moorden worden gebruikt. Klager zou in dat verband hebben samengewerkt met zijn broer. Er zijn sterke aanwijzingen dat het CSV waar klager en de medeverdachte vermoedelijk leiding aan geven, achter de moorden rondom de kroongetuige zit. Ook vanuit detentie zouden nog opdrachten worden doorgespeeld aan nog niet aangehouden leden van het CSV. Een ontvluchting zou daarom, zoals verweerder naar voren heeft gebracht, een zeer ernstige bedreiging voor de veiligheid van personen betekenen. Daarbij wordt gedacht aan ernstige gewelds- en levensdelicten. Klager en het strafproces kennen een uitzonderlijk hoge mediagevoeligheid. De getuigenverhoren in het strafproces zijn nog niet afgerond, waardoor eveneens vrees voor beïnvloeding en intimidatie bestaat. Daarnaast zou een ontvluchting groot gezichtsverlies zijn voor de Nederlandse staat.

Uit de GRIP-rapportage van 8 december 2021 volgt dat klager na de aanhouding van de medeverdachte voor eigen gewin is doorgegaan met de handel in verdovende middelen. Er wordt door het OM om die reden – en omdat het de schuld van klager zou zijn dat ‘iedereen vastzit’ – rekening gehouden met een scenario waarbij wraak op klager wordt genomen.

Klager heeft vanaf 2017 min of meer onder de radar kunnen leven. Sinds januari 2018 stond hij internationaal gesignaleerd. Pas op 7 februari 2020 kon hij worden aangehouden in Colombia. Klager heeft zich aan zijn aanhouding willen onttrekken door van drie hoog naar beneden te springen en hij heeft zich verzet tegen uitlevering naar Nederland.

De c-grond

Tijdens zijn verblijf in detentie in Colombia zijn er bij klager, op twee verschillende momenten, twee telefoons aangetroffen. Dat laat zien dat klager ook in detentie in het buitenland over contacten beschikt die hem van communicatiemiddelen kunnen voorzien. Verweerder meent dat dit sterke aanwijzingen oplevert voor VCHD. Hoewel in de stukken niet naar voren komt wanneer deze telefoons bij klager zijn aangetroffen, noch wat er op de telefoons is aangetroffen, vindt de beroepscommissie het aantreffen van die telefoons in detentie in het buitenland in het geval van klager en in het licht van de feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, voldoende om de conclusie dat er aanwijzingen zijn van VCHD te kunnen dragen. Daarmee is voldaan aan het criterium als bedoeld in artikel 6, onder c, van de Regeling.

Beroep op artikel 2 van de Pbw en het EVRM

Hoewel de beroepscommissie erkent dat een verblijf in de EBI zonder meer zwaar is, is naar het oordeel van de beroepscommissie geen sprake van strijd met artikel 2 van de Pbw en/of het EVRM.

 

Conclusie

Gelet op het voorgaande kan de bestreden beslissing – bij afweging van alle in aanmerking komende belangen – niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie acht voldoende aannemelijk dat toepassing van toezichtmaatregelen (voor gedetineerden met een vlucht-/maatschappelijk risico (GVM)) en/of plaatsing in de AIT of de BPG-afdeling van een inrichting de genoemde risico’s op dit moment onvoldoende kunnen beperken. Dit mede nu alleen in het EBI-regime niet alleen klagers contacten, maar ook alle contacten van de medegedetineerden worden gemonitord. De bestreden beslissing voldoet daarmee ook aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. De beroepscommissie zal het beroep dan ook ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

Deze uitspraak is op 18 mei 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. A. Jongsma, voorzitter, mr. R. Raat en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door de secretaris.

 

 voorzitter

Naar boven