Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/23772/GM en 21/23831/GM, 17 mei 2022, beroep
Uitspraakdatum:17-05-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummers        21/23772/GM en 21/23831/GM           

Betreft             [Klager]

Datum             17 mei 2022

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)

1. De procedure

Klagers raadsvrouw, mr. A.M. van Wingerden, heeft beroep ingesteld tegen het medisch handelen van de inrichtingsarts van de Penitentiaire Inrichting (PI) Ter Apel (hierna: de inrichtingsarts). Klager beklaagt zich erover:

a.  dat aan hem geen of niet voldoende pijnmedicatie is verstrekt en dat hij onvoldoende is onderzocht in het kader van zijn arbeidsgeschiktheid (21/23772/GM);

b.  dat hij, ondanks dat hij hierom meermalen heeft verzocht, niet is oproepen door de medische dienst om de inlichtingen die hij van de fysiotherapeut heeft gekregen terug te koppelen (21/23831/GM).

De medisch adviseur bij het ministerie van Justitie & Veiligheid heeft bemiddeld. Het bemiddelingsverslag bevindt zich in het dossier.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw, […], hoofd zorg en […], inrichtingsarts, gehoord op de digitale zitting van 28 januari 2022. Na de zitting heeft de secretaris van de beroepscommissie bij de apotheek een overzicht van de medicatieverstrekking opgevraagd. Dit is op 24 februari 2022 ontvangen en is ter kennisname doorgestuurd naar partijen. Op 27 maart 2022 zijn nadere vragen gesteld aan de inrichtingsarts over het medicatieoverzicht. Op 5 april 2022 heeft de inrichtingsarts hierop gereageerd en ook deze reactie is ter kennisname doorgestuurd naar klager en zijn raadsvrouw.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

21/23772/GM

Klager heeft driemaal een andere diagnose gekregen. Dat is voor hem verwarrend. In de tussentijd heeft klager niet de juiste behandeling gekregen. Bij klager zit sinds 20 juli 2021 een zenuw klem en hij ondervindt daar in zijn dagelijkse bezigheden veel pijn in zijn bovenbeen en rug van. De bovenbeenspier is een paar maanden geleden gescheurd en om die reden is klager op 23 augustus 2021 arbeidsongeschikt verklaard. Sinds die datum neemt hij waar mogelijk deel aan de arbeid binnen de PI. Tijdens zijn werkzaamheden heeft klager veel pijn aan zijn bovenbeen ervaren. Klager heeft sinds begin september 2021 meerdere malen verzocht om pijnstillers, zodat het dragelijk voor hem is om arbeid te verrichten. Het voorschrijven van medicatie is een noodzakelijke, maar tijdelijke oplossing. Het is vooral symptoombestrijding.

Op eerdere verzoeken van klager om pijnmedicatie is in eerste instantie niet gereageerd. Pas eind september 2021 heeft hij de gewenste pijnstilling gekregen. Het is niet duidelijk waarom pas zo laat op het verzoek is gereageerd. Deze nalatigheid van de medische dienst heeft tot gevolg gehad dat klager meermalen met hevige pijn in zijn bovenbeen heeft moeten deelnemen aan de arbeid. Ondanks dat klager om sterkere pijnstillers heeft verzocht, heeft hij in de periode van 20 juli 2021 tot eind september 2021 alleen paracetamol gekregen.

Klager kreeg op 20 juli 2021 ibuprofen en naproxen. Dat is aan hem niet continu voorgeschreven, terwijl hij daar wel om heeft gevraagd. Klager kreeg ook paracetamol. Hier heeft hij ook meermalen om verzocht door middel van een verzoekbriefje.

Klager heeft meerdere keren gevraagd voor alternatieve arbeid dan wel vrijstelling daarvan, om zo zijn bovenbeenspier te ontlasten. De werkmeester heeft aangegeven dat er geen alternatieve arbeid beschikbaar is. Klager heeft – zo rond 22 oktober 2021 – weer verzocht om alternatieve arbeid, maar dat was opnieuw niet mogelijk. Het is voor hem niet duidelijk waarom hij geen alternatieve arbeid kan doen.

Het doel van de klacht is dat klager goed behandeld wil worden voor zijn klachten en dat zijn arbeidsongeschiktheid zorgvuldig wordt beoordeeld. De werkwijze van de medische dienst is erg chaotisch. Hij wil voor hem passende arbeid verrichten, maar dat wordt hem geweigerd. Op die manier wordt klager gezien als werkweigeraar met als gevolg dat hij geen loon krijgt uitbetaald.

21/23831/GM

De fysiotherapeut heeft eerder aangegeven dat klager voldoende moet bewegen en in ieder geval drie keer per week moet deelnemen aan een sportmoment. Dit had door de medische dienst moeten worden teruggekoppeld aan de medewerkers van de PI en de sportinstructeurs. Op 24 augustus 2021 heeft klager tegen de fysiotherapeut gezegd dat hij niet voldoende kan bewegen, omdat er geen afstemming tussen de afdelingen is. De fysiotherapeut zou echter meermalen tegen de medische dienst hebben gezegd dat klager voldoende moet bewegen en dat daarvoor toestemming is gegeven. Klager heeft na dit gesprek bij herhaling verzocht om opgeroepen te worden door de medische dienst. Ondanks meerdere verzoeken daartoe, is klager niet opgeroepen. Pas op 1 september 2021 is hij opgeroepen en dat is te laat.

Klagers verzoek om een rondje te wandelen op de afdeling wordt structureel afgewezen door de medewerkers van de PI. Zij zeggen tegen klager dat hij toestemming moet hebben van de medische dienst en dat klager deze toestemming niet heeft. Kennelijk heeft er geen afstemming plaatsgevonden tussen de afdelingen.

De fysiotherapeut zei eerder tegen klager dat hij meer moet bewegen en dat hij meer mogelijkheden moet krijgen om te sporten. Nadat er overleg heeft plaatsgevonden met de medische dienst, heeft de fysiotherapeut echter een andere mening. De fysiotherapeut zegt dat klager meer moet bewegen bij de arbeid. Dat heeft hij niet eerder gezegd. Klager moet allerlei oefeningen doen tijdens de arbeid, maar dit wordt hem niet mogelijk gemaakt. Het is voor klager al met al niet mogelijk om voldoende te bewegen. Door de medische dienst wordt klager verwezen naar de directeur, terwijl de directeur klager weer naar de medische dienst verwijst.

Het verzoek is dan ook om het beroep gegrond te verklaren en aan klager een tegemoetkoming toe te kennen.

Standpunt van de inrichtingsarts

21/23772/GM

Er moeten goede redenen zijn om klager arbeidsongeschikt te verklaren. Klagers klachten zijn beoordeeld en er is gekeken hoe hij behandeld moet worden. In juli 2021 is met klager gesproken over zijn klachten. Klager is verwezen naar de fysiotherapeut en bij de fysiotherapeut is advies ingewonnen over klagers situatie. De fysiotherapeut heeft teruggekoppeld dat klager moet blijven bewegen. Dit is mogelijk tijdens de arbeid. Klager moet afwisselende werkzaamheden verrichten, waarbij hij zowel zittend als staand werkt, en klager moet niet te zwaar tillen. Klager is gedeeltelijk arbeidsongeschikt verklaard. Aan de directeur is verzocht om rekening te houden met de situatie van klager tijdens de arbeid. Ook is geadviseerd om veel cardio-training te doen.

Het is aan de arbeidsmeester en de directeur om klager passende arbeid te laten verrichten. De inrichtingsarts heeft klager beoordeeld en een advies gegeven, maar meer dan dit kan de inrichtingsarts niet doen. Of klager daadwerkelijk passende arbeid krijgt aangeboden, valt buiten de verantwoordelijkheid van de inrichtingsarts.

Op 20 juli 2021 is aan klager drie keer ibuprofen voorgeschreven. Op 23 juli 2021 is diclofenac voorgeschreven en paracetamol verstrekt. Op de leefafdeling zijn er paracetamolzetpillen (1000 mg) beschikbaar. Deze mag klager maximaal vier keer per dag innemen. Op 29 juli 2021 is naproxen voorgeschreven. Op 13 oktober 2021 is genoteerd dat naproxen wel heeft geholpen, maar dat klager daardoor maagzuurklachten kreeg. Klager wilde toen eerst zelf bezien of hij het zonder medicatie redde. Zo nodig zou aan klager naproxen en omeprazol – een maagbeschermer – worden voorgeschreven. Dit is in samenspraak met klager gegaan. In de periode 29 juli 2021 13 oktober 2021 is aan klager naproxen voorgeschreven.

De inrichtingsarts heeft opgemerkt dat bij klager geen radiculair syndroom is vastgesteld.

21/23831/GM

Het advies van de inrichtingsarts was om zoveel mogelijk te bewegen. Het is vervolgens aan de directeur om aan een dergelijk advies invulling te geven. Dat klager niet voldoende heeft kunnen bewegen, is een organisatorisch probleem. Daar is de inrichtingsarts niet verantwoordelijk voor. Klager is gebonden aan de regels van de leefafdeling, maar de inrichtingsarts heeft gevraagd voor een versoepeling van de regels door de celdeur vaker te openen. Maar of hieraan gehoor wordt gegeven, kan de inrichtingsarts verder niet beïnvloeden.

Klager is tijdig opgeroepen door de fysiotherapeut. Dat hij niet meteen is gezien, heeft te maken met de planning van zowel de medische dienst als de fysiotherapeut. Er zijn meerdere gedetineerden met een hulpvraag en daartussen zitten ook spoedzaken. Er is door de fysiotherapeut een terugkoppeling gegeven aan de medische dienst. Naar aanleiding hiervan is geadviseerd dat sporten is toegestaan, dat klager niet te zwaar moet trainen en dat hij de oefeningen van de fysiotherapeut moet doen.

3. De beoordeling

21/23772/GM

Voorschrijven van pijnmedicatie

Klager stelt dat hij niet voldoende pijnmedicatie voorgeschreven heeft gekregen voor zijn pijnklachten. Na de eerste melding van klager op 20 juli 2021, is aan hem in eerste instantie ibuprofen voorgeschreven (driemaal daags 400 mg). Kort daarna, met ingang van 23 juli 2021, is ook andere pijnmedicatie voorgeschreven: diclofenac en paracetamol en vanaf 29 juli 2021 naproxen (terwijl per 27 juli 2021 de diclofenac weer is gestopt). Uit het opgevraagde medicatieoverzicht komt naar voren dat de startdatum van naproxen – in een dosering van 500 mg tweemaal daags één tablet – 29 juli 2021 is en de einddatum 29 september 2021. Daarbij staat als toelichting vermeld: ‘herhaalrecept’.

De beroepscommissie heeft schriftelijk aan de inrichtingsarts de vraag voorgelegd of de per 29 juli 2021 in een dosering van tweemaal daags 500 mg voorgeschreven naproxen een eenmalig recept van veertien stuks was, zoals uit de aantekeningen in MicroHIS bij 29 juli 2021 en 29 september 2021 lijkt te volgen, of over de periode van 29 juli 2021 tot 29 september 2021 een herhaalrecept, zoals uit het opgevraagde medicatieoverzicht naar voren kan komen. De inrichtingsarts heeft geantwoord dat het niet duidelijk is hoe lang de betreffende pijnmedicatie is voorgeschreven.

Nu de inrichtingsarts niet (met voldoende zekerheid) kan zeggen dat klager in de periode 29 juli 2021 tot 29 september 2021 – buiten een eenmalig recept van veertien stuks – naproxen voorgeschreven heeft gekregen, is op basis van de stukken en de inlichtingen van de inrichtingsarts aannemelijk geworden dat, zoals klager heeft gesteld, in de periode van juli tot en met september 2021, toen klager bij herhaling pijnklachten kenbaar heeft gemaakt, niet voldoende pijnmedicatie aan hem is verstrekt. 

Het door de inrichtingsarts gehanteerde pijnbestrijdingsbeleid is naar het oordeel van de beroepscommissie dan ook niet adequaat en om die reden moet het handelen van de inrichtingsarts worden aangemerkt als in strijd met de norm zoals bedoeld in artikel 71f, derde lid, onder a. of b., van de Penitentiaire beginselenwet. De beroepscommissie zal het beroep ten aanzien van dit onderdeel gegrond verklaren. De beroepscommissie ziet aanleiding om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen. Zij zal deze vaststellen op €75,-.

Het onderzoeken van klager in het kader van de arbeids(on)geschiktheid en de advisering daarvan

De inrichtingsarts heeft voldoende rekening gehouden met klagers mogelijkheden om te werken, door op 10 augustus 2021 klager tijdelijk, tot het eerstvolgende bezoek aan de fysiotherapeut, ziek te melden en de arbeidsongeschiktheid af te stemmen op en afhankelijk te maken van het effect van de fysiotherapie. De inrichtingsarts heeft – in afstemming met de fysiotherapeut – ook geadviseerd dat klager passende werkzaamheden moest verrichten. Hierbij moet worden opgemerkt dat de inrichtingsarts er niet voor verantwoordelijk is welke werkzaamheden onder welke omstandigheden een gedetineerde uiteindelijk dient te verrichten. Dat valt onder de bevoegdheid en verantwoordelijkheid van de directeur.

Gelet op het voorgaande kan het handelen van de inrichtingsarts niet worden aangemerkt als in strijd met de norm zoals bedoeld in artikel 71f, derde lid, onder a. of b., van de Penitentiaire beginselenwet. De beroepscommissie zal het beroep in zoverre ongegrond verklaren.

21/23831/GM

Dat de fysiotherapeut en de medische dienst hun beleid ten aanzien van klager niet hebben afgestemd, vindt geen steun in de stukken en wat ter zitting is besproken. Uit het medisch dossier volgt wel dat klager het advies van de fysiotherapeut anders heeft geïnterpreteerd dan zoals deze het heeft bedoeld, te weten dat klager meer mogelijkheden zou moeten krijgen om te sporten, en dat daarvoor in de PI geen mogelijkheden waren. De inrichtingsarts heeft bij de fysiotherapie navraag gedaan, wat heeft geleerd dat het advies was om klager passend werk te laten doen met de vrijheid om te bewegen. De inrichtingsarts heeft klager vaker gezien en deze heeft bij de bespreking van klagers klachten acht geslagen op de adviezen van de fysiotherapeut. Dat klager heeft verzocht om meer beweging op de afdeling en dat inrichtingsmedewerkers zijn verzoek hebben afgewezen, valt niet onder het medisch handelen van de inrichtingsarts.

Verder heeft klager op 24 augustus 2021 meerdere malen verzocht om opgeroepen te worden door de medische dienst. De reden daarvan is – zo volgt uit het beroepschrift – dat klager het gesprek tussen hem en de fysiotherapeut terug wilde koppelen aan de medische dienst. Zoals gezegd, heeft er afstemming plaatsgevonden tussen de medische dienst en de fysiotherapeut. Bij 30 augustus 2021 staat in het medische dossier vermeld dat klager niet is opgeroepen, omdat er al arbeidsadviezen zijn gegeven en dat de fysiotherapie doorloopt. In de tussentijd zou de situatie van klager meermalen worden besproken en is aan de afdeling doorgegeven om als tussenoplossing klager aangepaste werkzaamheden te laten verrichten.

Gelet op het voorgaande kan het handelen van de inrichtingsarts niet worden aangemerkt als in strijd met de norm zoals bedoeld in artikel 71f, derde lid, onder a of b, van de Penitentiaire beginselenwet. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

Afsluitende opmerking

Uit het dossier en de behandeling ter zitting is niet duidelijk geworden welke behandelinterventies in de toekomst eventueel aan klager worden aangeboden en op welke manier hij aan zijn pijnklachten wordt geholpen. Hoewel het voorschrijven van pijnmedicatie en het doen van oefeningen adequaat en begrijpelijk is, is dit een tijdelijke oplossing. Het ligt dan ook in de rede om op korte termijn – in overleg met klager – te zorgen voor een permanente(re) oplossing en de behandeling niet alleen te laten afhangen van de resultaten van het tot nu toe gevoerde en in deze zaak ter beoordeling voorliggende beleid.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep onder 21/23772/GM ten aanzien van het voorschrijven van de pijnmedicatie gegrond. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €75,-

De beroepscommissie verklaart het beroep voor het overige en het beroep onder 21/23831/GM ongegrond.

Deze uitspraak is op 17 mei 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. drs. N.C. van Lookeren Campagne, voorzitter, drs. M.P. Frankenhuis en drs. K.M.P.A.M. Habryka, leden, bijgestaan door mr. A. de Groot, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven