Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/21849/GA, 9 mei 2022, beroep
Uitspraakdatum:09-05-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Zorgplicht  v

Nummer           21/21849/GA           

Betreft              [klaagster]

Datum              9 mei 2022

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van de directeur van de locatie Ter Peel te Evertsoord (hierna: de directeur)

1. De procedure

[klaagster] (hierna: klaagster) heeft beklag ingesteld tegen (voor zover in beroep aan de orde) het niet tijdig voldoen aan haar verzoek om een arts en een psycholoog te mogen zien. 

De beklagcommissie bij de locatie Ter Peel heeft op 15 juni 2021 het beklag gegrond verklaard en daarbij aan klaagster een tegemoetkoming toegekend van €25,- (TP 2021-35). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

De directeur heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.

De beroepscommissie heeft […], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de locatie Ter Peel, en klaagsters raadsman mr. M. de Reus gehoord op de zitting van 22 april 2022 in de PI Vught.

De beroepscommissie heeft vervoer voor klaagster geregeld, zodat zij op de zitting kon worden gehoord. Klaagster heeft echter geen gebruik gemaakt van die mogelijkheid.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van de directeur

De directeur heeft wel degelijk aan de zorgplicht voldaan als het gaat om het verlenen van toegang tot de arts en de psycholoog. Klaagster is conform het beleid binnen 24 uur na binnenkomst in de inrichting gezien door een verpleegkundige. De verpleegkundige heeft op 1 april 2021 de actuele gezondheidstoestand van klaagster beoordeeld en vervolgens besproken met de arts. Op grond daarvan is besloten een kennismakingsgesprek in te plannen met de arts. Dat is gebruikelijk. Het gesprek stond gepland voor 8 april 2021, maar heeft niet door kunnen gaan in verband met een corona-uitbraak. Naar het oordeel van de arts waren er geen urgente medische klachten. De afspraak is daarom een week uitgesteld. Tijdens haar intake heeft klaagster psychische hulp expliciet afgeslagen. Klaagster heeft geen toestemming gegeven om een behandeling uit te voeren, daardoor kon zij niet doorverwezen worden naar de inrichtingspsycholoog. Het advies van de medisch adviseur in het kader van bepalen van de detentiegeschiktheid - inhoudende dat een beoordeling door de inrichtingspsycholoog vanwege een toename van psychische klachten geïndiceerd werd geacht - is niet dwingend. Er is adequaat gereageerd op de latere wens van klaagster om te worden gezien door de inrichtingspsycholoog. Klaagster heeft daartoe een verzoekbriefje ingediend. Wanneer zij precies het verzoekbriefje heeft ingediend, is de directeur niet bekend. Het was enkele weken na het gesprek met de arts. Zij is op 12 en 18 mei 2021 gezien door de inrichtingspsycholoog.

Ten aanzien van het incident in de nacht van 3 op 4 april 2021 meent de directeur dat niet duidelijk is dat klaagster een verzoek tot het raadplegen van een arts heeft gedaan. Dit staat niet opgenomen in de rapportage van de avond- en nachtdienst, terwijl dit, als er een verzoek wordt gedaan, als bijzonderheid wordt vermeld. Daarnaast wordt de piketdirectie geïnformeerd en dat zou dan in de overdracht terug te zien moeten zijn. Ook dat is niet het geval.      

Standpunt van klaagster

Klaagster heeft in het gesprek op 1 april 2021 aangegeven dat niet haar psychische klachten de boventoon voeren, maar haar somatische klachten. In het advies van de medisch adviseur staat echter niet voor niets opgenomen dat klaagster zo snel mogelijk zou moeten worden beoordeeld door een psycholoog. De beklagcommissie heeft terecht geoordeeld dat klaagster te laat is gezien door de arts en de inrichtingspsycholoog. De vraag is in hoeverre de directeur hiervoor verantwoordelijk kan worden gehouden, nu een deel van de vertraging bij de medische dienst lijkt te liggen. Klaagster meent dat de directeur tekort is geschoten in zijn zorgplicht, omdat zij meermalen bij de directeur heeft aangegeven dat zij de gesprekken met de arts en de psycholoog wilde hebben en die gesprekken niet tijdig hebben plaatsgevonden.

3. De beoordeling

Op grond van artikel 42 van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft de gedetineerde recht op verzorging door een aan de inrichting verbonden arts of diens vervanger. De directeur heeft in dat kader een zorgplicht, die inhoudt dat hij ervoor moet zorgen dat de arts regelmatig beschikbaar is voor een spreekuur en dat de arts op andere tijdstippen beschikbaar is, indien dit in het belang van de gezondheid van de gedetineerde noodzakelijk is. In artikel 43 van de Pbw staat vermeld dat de directeur ervoor zorgdraagt dat gedragsdeskundigen in de inrichting zorg en hulp kunnen verlenen. In artikel 43 van de Pbw ligt daarom een zorgplicht voor de toegankelijkheid van de psycholoog besloten.

De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard en daarbij overwogen dat het op de weg had gelegen van de medische dienst om meteen na binnenkomst een gesprek met de arts en psycholoog in te plannen. Nu dit twee, respectievelijk zes weken op zich heeft laten wachten, is de directeur volgens de beklagcommissie ernstig tekort geschoten in zijn zorgplicht om tijdig toegang te verlenen tot de arts en de inrichtingspsycholoog.

Anders dan de beklagcommissie is de beroepscommissie van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat de directeur zijn zorgplicht heeft geschonden door niet voldoende zorg te dragen voor toegankelijkheid van een arts en een psycholoog. De beroepscommissie overweegt als volgt.

Arts

Klaagster is op 1 april 2021 direct na binnenkomst in de inrichting gezien door de verpleegkundige. Er is naar aanleiding daarvan een vervolgafspraak (kennismakingsafspraak) ingepland, voor 8 april 2021. Dat dit gesprek geen doorgang heeft gevonden wegens een corona-uitbraak en het als ‘niet urgent’ beoordelen van de afspraak door de arts, kan de directeur niet worden tegengeworpen. Dat de afspraak een week later heeft plaatsgevonden, maakt ook niet dat de zorgplicht van de directeur is geschonden. 

Klaagster stelt dat zij al op 2 april 2021 en in de nacht van 3 op 4 april 2021 expliciet heeft verzocht om een arts. De beroepscommissie acht klaagsters stelling onvoldoende aannemelijk geworden. Niet duidelijk is aan wie klaagster haar verzoeken heeft gericht en wat de reactie op die verzoeken is geweest. In de opgemaakte rapportages is hierover niets terug te vinden. Tijdens het gesprek met de directeur over het incident dat in de nacht van 3 op 4 april 2021 plaatsvond in verband met het alarm nadat klaagster was gaan roken, is het verzoek om een arts evenmin aan de orde geweest. Daar komt nog bij dat voor klaagster al een gesprek met de arts stond ingepland, toen nog op 8 april 2021. Van een situatie waarin klaagster in het belang van haar gezondheid acuut zou moeten worden gezien door een arts (als bedoeld in artikel 42, derde lid onder b, van de Pbw) is niet gebleken. Gelet hierop is niet aannemelijk geworden dat de directeur niet, of niet afdoende zou hebben gereageerd en geacteerd op een verzoek van klaagster en daarmee niet zou hebben voldaan aan zijn zorgplicht om in toegang tot een arts te voorzien.   

Psycholoog

Klaagster heeft volgens mededeling van de directeur bij binnenkomst zelf aangegeven geen prijs te stellen op een gesprek met de psycholoog. Het (dringende) advies van de medisch adviseur om klaagster bij binnenkomst zo snel mogelijk te laten beoordelen door de inrichtingspsycholoog, kan niet worden gezien als een (verplichte) opdracht daartoe aan de directeur. Op het moment dat klaagster zelf middels een verzoekbriefje aangaf behoefte te hebben aan een gesprek met een psycholoog, is daarop door de directeur geacteerd. Dat het gesprek na het verzoek daartoe niet tijdig zou hebben plaatsgevonden, is naar het oordeel van de beroepscommissie niet aannemelijk geworden. Van het niet voldoen aan de zorgplicht is daarom ook in dit geval geen sprake.

Conclusie

Gelet op het voorgaande zal de beroepscommissie het beroep gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en het beklag alsnog ongegrond verklaren.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie voor zover in beroep aan de orde en verklaart het beklag alsnog ongegrond.

Deze uitspraak is op 9 mei 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M. Iedema, voorzitter, mr. M. Keppels en mr. R. Raat, leden, bijgestaan door mr. M. Simpelaar, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven