Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 22/26227/JB, 9 mei 2022, beroep
Uitspraakdatum:09-05-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          22/26227/JB   

Betreft             [klager]

Datum             9 mei 2022

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager], geboren op [geboortedatum] (hierna: klager)

1. De procedure

Klager heeft op 10 februari 2022 een verzoek gedaan tot overplaatsing vanuit de locatie Roermond naar de Kleinschalige Voorziening Justitiële Jeugd (KVJJ)-Zuid te Cadier en Keer.

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 18 februari 2022 beslist klager over te plaatsen naar de Rijks Justitiële Jeugdinrichting (RJJI) Den Hey-Acker te Breda.

Klager heeft daartegen bezwaar ingesteld. Verweerder heeft op 22 februari 2022 klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar.

Klagers raadsman, mr. B.J.J. Schins, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie op het beroepschrift en de overige stukken.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager heeft belang bij een inhoudelijke beoordeling en is ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar. De uitspraak van de rechtbank Limburg van 8 februari 2022, waarbij klager tot een jeugddetentie is veroordeeld, diende onmiddellijk te worden uitgevoerd. In het geval dat hij vanwege plaatsgebrek niet in een JJI kon worden geplaatst, had de directeur hem in vrijheid moeten stellen, omdat een geldige insluitingstitel in een inrichting voor volwassenen niet meer aanwezig was.

Het standpunt van verweerder dat geen plek beschikbaar was, is onbegrijpelijk, omdat hij in de KVJJ-Zuid kon worden geplaatst. Zowel zijn raadsman als het Openbaar Ministerie (OM) hebben, ingaand op het aanbod van de reclassering, verzocht om plaatsing in een KVJJ dicht bij klagers woon- en leefomgeving. Indien nodig en gewenst, kon voorafgaand aan de bestreden beslissing een risicotaxatie worden verricht en kon worden onderzocht of klager voldeed aan de voorwaarden voor plaatsing in een KVJJ. Nu dit alles niet is gedaan, is van een zorgvuldige feitenvergaring geen sprake.

Standpunt van verweerder

Op 10 februari 2022 heeft klager een bezwaarschrift ingediend tegen het uitblijven van een beslissing van verweerder, opdat hij zo snel mogelijk vanuit een penitentiaire inrichting (PI) in een JJI kon worden geplaatst. Op het moment dat op dit bezwaar op 22 februari 2022 werd beslist, was het belang aan dit bezwaar komen te ontvallen, omdat klager inmiddels vanaf 18 februari 2022 in de RJJI Den Hey-Acker verblijft. Dat hij niet is geplaatst in de locatie van zijn voorkeur is hierbij niet relevant.

Tegen de genoemde beslissing van 18 februari 2022 heeft klager eveneens bezwaar ingesteld, welk bezwaar op 7 maart 2022 ongegrond is verklaard. Tegen deze beslissing kan hij separaat beroep instellen.

3. De beoordeling

Over het verloop van klagers detentieperiode en van de hier gevolgde procedures blijkt uit het dossier het volgende.

-    Klager, een jongvolwassene, verbleef in het kader van zijn voorlopige hechtenis vanaf 9 augustus 2021 in de locatie Roermond.

-    Op 8 februari 2022 is hij door de rechtbank Limburg met toepassing van het adolescentenstrafrecht veroordeeld tot onder meer 24 maanden jeugddetentie, waarvan twaalf maanden voorwaardelijk.

-    Klagers raadsman verzoekt op 10 februari 2022 – zo leest de beroepscommissie – het vonnis van de rechtbank uit te voeren, klager uit de volwasseninrichting te plaatsen en hem naar de KVJJ-Zuid over te plaatsen. De selectiefunctionaris, die namens verweerder beslist, heeft dit verzoek op diezelfde datum ontvangen en het AICE, het OM en klagers raadsman daarop gevraagd om aanvullende informatie.

-    Bij beslissing van 18 februari 2022 is klager geplaatst in de RJJI Den Hey-Acker te Breda, waar hij tot op heden verblijft.

-    Op 21 februari 2022 dient klagers raadsman een bezwaarschrift in tegen deze plaatsing, omdat klager had verzocht om plaatsing in de KVJJ-Zuid.

-    De selectiefunctionaris heeft het schrijven van de raadsman van 10 februari 2022 (uitsluitend) aangemerkt als een ‘bezwaar’, gericht tegen het uitblijven van klagers plaatsing onder het jeugdstrafrecht en heeft klager daarom op 22 februari 2022 niet-ontvankelijk verklaard in dit bezwaar, omdat hij inmiddels in een (R)JJI was geplaatst.

-    Tegen deze ‘beslissing op bezwaar’ stelt de raadsman op 27 februari 2022 het onderhavige beroep in.

-    Op 7 maart 2022 verklaart de selectiefunctionaris het bezwaar van 21 februari 2022 ongegrond, omdat klager niet voldoet aan de voorwaarden voor plaatsing in een KVJJ.

Ontvankelijkheid

In het verzoekschrift van 10 februari 2022 heeft klager onder woorden gebracht dat hij graag naar de KVJJ-Zuid wil worden overgeplaatst. De beroepscommissie constateert dat op dit verzoek niet is beslist. Daar komt bij dat de beslissing op bezwaar van 22 februari 2022 berust op een lezing van klagers schrijven die niet (volledig) overeenkomt met zijn bedoelingen. Ook in het bezwaarschrift van 21 februari 2022, waarin hij ageert tegen de plaatsing in de RJJI Den Hey-Acker, betoogt hij dat deze beslissing niet tegemoetkomt aan zijn al eerder geuite wens om in de KVJJ-Zuid te worden geplaatst. De gevoerde bezwaarprocedures ten spijt, het is de beroepscommissie duidelijk dat klager het niet eens is met het feit dat zijn verzoek niet is ingewilligd.

Daarom zal de beroepscommissie, mede om proceseconomische redenen, het beroep van klager aanmerken als een rechtstreeks beroep tegen de afwijzing van zijn verzoek tot overplaatsing naar de KVJJ-Zuid, althans het verzuim of de weigering om op dit verzoek te beslissen (zie RSJ 20 januari 2021, R-20/7906/JB). De beroepscommissie ontvangt klager in dit beroep en zal het beroep hieronder inhoudelijk beoordelen.

Inhoudelijke overwegingen

Vanaf 8 februari 2022 was de aan klager opgelegde jeugddetentie vatbaar voor tenuitvoerlegging. Die tenuitvoerlegging ving tien dagen later aan, vanaf het moment dat voor hem een plaats beschikbaar was in een (R)JJI. De beroepscommissie acht dit niet in strijd met het wettelijke uitgangspunt van een voortvarende tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen, zoals neergelegd in artikel 2, derde lid, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj). In deze bepaling staat dat de tenuitvoerlegging van vrijheidsstraffen en vrijheidsbenemende maatregelen zo spoedig mogelijk plaatsvindt na de oplegging van de straf of de maatregel (vergelijk artikel 6:1:2 Wetboek van Strafvordering, Sv). Het andersluidende betoog van de raadsman treft hierom geen doel.

Sinds enige tijd is het voor preventief gehechten en tot jeugddetentie en PIJ-maatregel veroordeelde jeugdigen op steeds meer plekken mogelijk gemaakt om in een KVJJ te worden geplaatst. Om deze plaatsing in goede banen te leiden wordt – bij huidig gebrek aan wetgeving – vooralsnog gebruikgemaakt van het Plaatsingsproces Kleinschalige Voorzieningen. In dit document is onder meer vastgelegd welke (categorieën) jeugdigen voor plaatsing in een KVJJ in aanmerking kunnen komen en zijn de werkprocessen beschreven aan de hand waarvan ketenpartners samenwerken en elkaar van informatie voorzien, op grond waarvan uiteindelijk de selectiefunctionaris tot plaatsing beslist.

Verweerder wijst (in de ‘beslissing op bezwaar’ van 7 maart 2022) erop dat de afspraken in het Plaatsingsproces niet zijn uitgevoerd. Uit het dossier kan hoogstens worden opgemaakt dat het OM akkoord is met klagers plaatsing in de KVJJ-Zuid. Het is echter niet duidelijk welke overwegingen tot deze instemming hebben geleid, anders dan dat er voor klager een plek beschikbaar is in de KVJJ-Zuid. De instemming van het OM lijkt overigens niet te zijn bedoeld als een advies of aanwijzing aan verweerder over de wijze waarop de jeugddetentie, mede in het belang van de resocialisatie van klager, ten uitvoer zou moeten worden gelegd (artikel 6:1:10, eerste lid, van het Sv; artikel 12, vijfde lid, van de Bjj). Vanuit de William Schrikker Stichting is kennelijk slechts aangegeven dat er in de KVJJ-Zuid momenteel een plek vrij is.

De selectiefunctionaris heeft voorts op 10 februari 2022 gevraagd om aanvullende informatie om te kunnen beslissen op klagers verzoek om plaatsing in een KVJJ, maar heeft deze niet gekregen. Het is (zodoende) niet bekend of risicotaxatie of diagnostiek, mede gezien de ernst van het delict waarvoor klager is veroordeeld, zijn geschiktheid onderschrijven voor een verblijf met een laag beveiligingsniveau, voor welk verblijf ook een verlofmachtiging moet worden afgegeven. Evenmin is iets bekend over eventuele slachtofferbelangen, de invulling van het verblijf in de KVJJ-Zuid of eventuele voorwaarden waaronder het verblijf zou plaatsvinden. Verweerder geeft op 7 maart 2022 ook aan dat vanwege klagers nog korte verblijf in de RJJI Den Hey-Acker nog geen trajectplan is opgesteld. Al deze informatie, waarvoor enige tijd nodig is om die te verkrijgen en te verzamelen, kan niet worden gevonden in het strafdossier, zoals de raadsman stelt.

Een verblijf in een KVJJ brengt een grote mate van vrijheid met zich en staat in het bijzonder in het teken van de resocialisatie van de jeugdige (vergelijk RSJ 15 november 2021, 21/22125/JB). Mede omdat de toepassing van het adolescentenstrafrecht tijdens klagers voorlopige hechtenisfase nog niet in beeld was, ontbrak informatie op basis waarvan verweerder tot verantwoorde en zorgvuldige besluitvorming kon komen. Dit alles moet leiden tot de conclusie dat klager niet naar de KVJJ-Zuid kon worden overgeplaatst in aansluiting op zijn verblijf in een PI of kort daarna, ook omdat het Plaatsingsproces hierin niet voorziet. Hij voldoet op dit moment dus niet aan de voorwaarden die worden gesteld aan de plaatsing in een KVJJ.

De bestreden beslissing – dat is de afwijzing van klagers verzoek tot plaatsing in de KVJJ-Zuid – kan daarom bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep ongegrond verklaren.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is op 9 mei 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M. Iedema, voorzitter, mr. E. Lucas en dr. J.G. Vinke, leden, bijgestaan door mr. M.G. Bikker, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven