Nummer 21/20258/GA
Betreft [klager]
Datum 5 augustus 2022
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)
1. De procedure
Klager heeft beklag ingesteld tegen het gedurende zijn individuele programma niet aangeboden krijgen van:
a. bibliotheekmomenten;
b. sportmomenten.
De beklagrechter bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Leeuwarden heeft op 19 februari 2021 klager niet-ontvankelijk verklaard in beklag a. en heeft beklag b. ongegrond verklaard (LW-2020-633). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.
Klager heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.
De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman mr. H. Blaauw en de directeur van de PI Leeuwarden (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Beklag a.
De directeur geeft aan dat hij niet heeft voorzien in een bibliotheekbezoek, omdat klager hier niet om zou hebben verzocht. Klager heeft echter meermaals verzocht om een bezoek aan de bibliotheek, maar hij heeft de bibliotheek niet eenmaal van binnen gezien. Het doet bovendien niet ter zake of klager hiertoe een verzoek heeft ingediend, nu een bezoek aan de bibliotheek een vast onderdeel van het programma is en de directeur dit actief aan dient te bieden buiten de recreatie om.
Beklag b.
Aan klager is aangeboden om tijdens de recreatie op de Afdeling Intensief Toezicht (AIT-afdeling) te sporten. Dit is niet in lijn met artikel 48, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw), waarin is bepaald dat tweemaal drie kwartier sporten moet worden aangeboden, buiten de recreatie om. Het is onwettig om klager te verplichten te kiezen tussen sport en recreatie.
Standpunt van de directeur
De directeur persisteert bij hetgeen is aangevoerd in het in de beklagprocedure ingediende verweerschrift.
3. De beoordeling
Beklag a.
Anders dan de beklagrechter acht de beroepscommissie geen gronden aanwezig om klager niet te ontvangen in zijn beklag. Naar het oordeel van de beroepscommissie is op grond van het klaagschrift voldoende duidelijk dat klagers standpunt inhoudt dat hij geen gebruik heeft kunnen maken van de bibliotheekvoorziening en dat hij belang heeft bij behandeling van zijn klacht ook nadat hij na het indienen van het beklag wel in de gelegenheid is gesteld gebruik te maken van de bibliotheekvoorziening. Gelet op het voorgaande zal de beroepscommissie de uitspraak van de beklagrechter in zoverre vernietigen en klager alsnog ontvankelijk verklaren in beklag a. De beroepscommissie zal dit beklag om proceseconomische redenen als enige en hoogste instantie afdoen.
Ingevolge artikel 48, eerste lid, van de Pbw heeft de gedetineerde – voor zover hier aan de orde – recht op het wekelijks gebruik maken van een bibliotheekvoorziening. Op grond van de schriftelijke inlichtingen van de directeur acht de beroepscommissie het voldoende aannemelijk dat klager voorafgaand aan de behandeling van zijn beklag niet in de gelegenheid is gesteld om gebruik te maken van de bibliotheekvoorziening. Naar het oordeel van de beroepscommissie heeft de directeur hiermee niet in voldoende mate voldaan aan zijn zorgplicht die uit voornoemde wettelijke bepaling voortvloeit. Gelet op het voorgaande zal de beroepscommissie het beroep in zoverre gegrond verklaren en beklag a. gegrond verklaren. Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan zijn te maken, komt klager een tegemoetkoming toe. De beroepscommissie zal deze vaststellen op €7,50.
Beklag b.
Ingevolge artikel 48, tweede lid, van de Pbw heeft de gedetineerde recht op lichamelijke oefening en het beoefenen van sport gedurende ten minste tweemaal drie kwartier per week, voor zover zijn gezondheid zich daar niet tegen verzet. Uit artikel 49, eerste en tweede lid, van de Pbw volgt dat de gedetineerde recht heeft op recreatie, voor zover zijn gezondheid zich daar niet tegen verzet en dat de directeur zorg draagt dat de gedetineerde in de gelegenheid wordt gesteld tot deelname aan recreatieve activiteiten, gedurende ten minste zes uren per week. Uit eerdere rechtspraak van de RSJ volgt dat het aanbieden van sportmomenten niet ten koste mag gaan van klagers recht op recreatie (vgl. RSJ 14 mei 2013, 13/0481/GA). Nu klager onweersproken heeft gesteld dat hij enkel gedurende zijn recreatiemomenten in de gelegenheid is gesteld om sport te beoefenen, zal de beroepscommissie het beroep in zoverre gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagrechter in zoverre vernietigen en beklag b. alsnog gegrond verklaren. Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan zijn te maken, komt klager een tegemoetkoming toe. De beroepscommissie zal deze vaststellen op €7,50.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter, verklaart klager alsnog ontvankelijk in beklag a. en verklaart beklag a. en b. gegrond.
Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van (2 x €7,50 =) €15,-.
Deze uitspraak is op 5 augustus 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M. Iedema, voorzitter, mr. R.H. Koning en mr. J.B. Oreel, leden, bijgestaan door mr. B.M.L. Commelter, secretaris.
secretaris voorzitter