Nummer 21/24429/GB
Betreft [klager]
Datum 16 mei 2022
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)
1. De procedure
Klager heeft een verzoek gedaan tot overplaatsing naar een gevangenis in de regio van Amsterdam of Rotterdam.
De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft dat verzoek op 22 november 2021 afgewezen.
Klagers raadsman, mr. M. Aygün, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.
De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.
De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Klager heeft gedurende zijn verblijf in de Penitentiaire Inrichting (PI) Ter Apel nimmer bezoek ontvangen. Dat komt doordat klagers partner en kinderen in Beverwijk wonen. Dat klager niet de biologische vader is van de kinderen, doet er niet toe in deze zaak. Hij beschouwt zijn stiefkinderen als zijn eigen kinderen. Gelet op de afstand (233 kilometer voor een enkele reis), is het voor hen onmogelijk om klager te bezoeken, laat staan op regelmatige basis. Klagers partner heeft geen auto en onvoldoende (financiële) middelen om de reis per openbaar vervoer te bekostigen, nog daargelaten dat de heen- en terugreis negen uur duren. Hierdoor ontvangt klager geen bezoek van zijn familie. Fysiek contact is onmogelijk geworden. Skype kan niet vergeleken worden met een fysieke ontmoeting van zijn familie (RSJ 7 december 2018, R‑18/1731/GB). Een incidenteel gesprek middels Skype is denkbaar, maar gelet op de fictieve einddatum van klagers detentie is dit geen structurele oplossing voor het probleem dat hij ervaart. Klager heeft, gelet op artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), bijzondere belangen bij een overplaatsing naar een inrichting in de omgeving van Beverwijk. Het niet kunnen zien van zijn partner en kinderen is nadelig voor de geestelijke gezondheid van het gehele gezin. Klager kampt overigens met somatische aandoeningen aan zijn hart. Klagers belang dient zwaarder te wegen dan het belang van verweerder bij de uitvoering van het beleid. Er is niet gebleken van omstandigheden die zich verzetten tegen zijn plaatsing in een inrichting in de buurt van Beverwijk.
De terugkeer naar het land van herkomst – waaraan specifiek in de PI Ter Apel gewerkt kan worden – is pas over een aantal jaren aan de orde, nu de eerste datum waarop klager eventueel in aanmerking kan komen voor strafonderbreking ver in de toekomst ligt. Het is onbegrijpelijk dat klager nu al in de PI Ter Apel moet verblijven om te beginnen met het voorbereiden op de terugkeer naar het land van herkomst. Klager verwijst in dat kader naar RSJ 20 september 2019, R‑19/3917/GB, RSJ 7 december 2018, R-18/1731/GB en RSJ 12 oktober 2018, R-988. In deze zaken was de strafonderbreking of invrijheidstellingsdatum nabijer en is geoordeeld dat de afwijzing van het overplaatsingsverzoek onredelijk en onbillijk was.
Klager verzoekt om aan hem een tegemoetkoming toe te kennen.
Standpunt van verweerder
Het feitelijk verstoken zijn van bezoek kan volgens vaste jurisprudentie leiden tot een gegrondverklaring van het beroep. In dit specifieke geval wordt er slechts gesteld, maar niet onderbouwd, dat zijn partner en zijn (stief)kinderen in Beverwijk wonen en geen financiële middelen hebben om op bezoek te komen. Dit is op zichzelf genomen geen onderbouwing van de stelling dat sprake is van uitzonderlijke omstandigheden die een plaatsing in een inrichting gelegen in de regio Amsterdam rechtvaardigen.
Uit een eerder selectieadvies van de PI Lelystad blijkt dat klager gedurende zijn verblijf daar ook geen bezoek kreeg van zijn partner en (stief)kinderen. Dit terwijl Beverwijk veel dichter bij de PI Lelystad ligt dan bij de PI Ter Apel.
Er is geen keuzemogelijkheid bij een plaatsing in een inrichting voor bijzondere opvang. De uitvoering van het beleid om voor strafrechtelijk gedetineerde vreemdelingen een speciale locatie aan te wijzen, weegt zwaarder dan eventuele problemen ten aanzien van de reisafstand voor het bezoek. Het programma binnen de PI Ter Apel en een reguliere inrichting is op vele fronten gelijk. Echter is het, anders dan voor de populatie binnen een reguliere inrichting, voor klager niet mogelijk om toe te werken naar en deel te nemen aan een re‑integratietraject. Daarom is een plaatsing in een reguliere inrichting niet wenselijk. Omdat klager geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft, is er in zijn geval geen sprake van resocialisatie. Bij plaatsing in een reguliere afdeling zou klager een cel bezet houden voor een gedetineerde die wel resocialisatie in Nederland tot doel heeft.
Klager maakt gebruik van bezoek zonder toezicht (BZT) en de mogelijkheid om te Skypen. Skypen is zeker geen vervanging van het fysieke contact, maar het is wel een goede aanvulling op het fysieke contact met zijn familie. Er is geen strijd met artikel 8 van het EVRM.
3. De beoordeling
Klager verblijft op dit moment in de gevangenis van de PI Ter Apel. Hij wil graag in een gevangenis in – zo begrijpt de beroepscommissie – de regio van Amsterdam of Rotterdam worden geplaatst, omdat hij in de PI Ter Apel geen bezoek van zijn partner en (stief)kinderen kan ontvangen.
Op grond van artikel 20b, eerste lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling) worden in een inrichting voor strafrechtelijk gedetineerde vreemdelingen (een VRIS-inrichting) gedetineerden geplaatst die geen rechtmatig verblijf hebben in Nederland (in de zin van artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000) en die zijn gedetineerd op grond van:
voorlopige hechtenis (door een bevel van gevangenneming of gevangenhouding);
een vrijheidsstraf; of
een maatregel tot plaatsing in een Inrichting voor Stelselmatige Daders.
Op grond van het derde lid van dit artikel kan hiervan worden afgeweken. Volgens vaste jurisprudentie van de beroepscommissie moet daarvoor echter sprake zijn van uitzonderlijke omstandigheden.
De PI Ter Apel is op dit moment de enige reguliere VRIS-inrichting. Klager voldoet aan de eisen van artikel 20b, eerste lid, van de Regeling en moet dus in beginsel in de PI Ter Apel worden geplaatst.
Als reden voor afwijking van een plaatsing op grond van artikel 20b, eerste lid, van de Regeling wordt in klagers geval aangevoerd dat hij verstoken is van bezoek. Klager heeft gedurende zijn verblijf in de PI Ter Apel geen bezoek ontvangen.
Klager voert aan dat zijn partner en (stief)kinderen hem niet kunnen bezoeken, omdat zij geen beschikking hebben over een auto en onvoldoende financiële middelen hebben voor de reis – die in totaal negen uur duurt – met het openbaar vervoer van Beverwijk naar de PI Ter Apel.
De beroepscommissie is van oordeel dat de bezoekproblematiek – met de enkele stelling van klager – onvoldoende feitelijk is onderbouwd. Het is de beroepscommissie bovendien – gelet op het feit dat hij eerder tijdens zijn detentie in de PI Lelystad ook geen bezoek ontving – onvoldoende duidelijk geworden of en in hoeverre klagers partner en (stief)kinderen hem wel in een inrichting in de buurt van Amsterdam of Rotterdam kunnen bezoeken. Er stond overigens wel een BZT gepland op 25 november 2021. Dat is niet doorgegaan in verband met ziekte van de (stief)kinderen en het gebrek aan een oppas, hetgeen doet voorkomen dat bezoek – van in ieder geval klagers partner – niet onmogelijk is.
De enkele, resterende omstandigheid dat klager nog een lang strafrestant heeft (op basis van zijn veroordeling in eerste aanleg tot 28 februari 2028) maakt niet dat er sprake is van uitzonderlijke omstandigheden die ertoe leiden dat verweerder dient af te wijken van artikel 20b, eerste lid, van de Regeling.
Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de bestreden beslissing niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is op 16 mei 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. A. Jongsma, voorzitter, mr. M.F.A. van Pelt en mr. M.J. Stolwerk, leden, bijgestaan door mr. A. Laagland, secretaris.
secretaris voorzitter