Nummer 21/21677/GA
Betreft [klager]
Datum 27 juni 2022
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van de directeur van het Justitieel Complex (JC) Zaanstad (hierna: de directeur)
1. De procedure
[klager] (hierna: klager) heeft beklag ingesteld tegen de beslissing hem niet te promoveren naar het plusprogramma.
De beklagcommissie bij het JC Zaanstad heeft op 31 mei 2021 het beklag gegrond verklaard en daarbij aan klager een tegemoetkoming toegekend van €30,- (ZS-ZZ-2021-190). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.
De directeur heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.
De beroepscommissie heeft […], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van het JC Zaanstad, […], juridisch medewerker van het JC Zaanstad en klagers raadsman mr. M. Kuipers gehoord op de zitting van 14 april 2022 in het JC Zaanstad.
Hoewel klager, die zich inmiddels in vrijheid bevindt, op behoorlijke wijze was opgeroepen, is hij niet ter zitting verschenen.
Het derde lid van de beroepscommissie, mr. C. Fetter, kon niet ter zitting aanwezig zijn, maar beslist wel mee op het beroep aan de hand van het dossier en het besprokene ter zitting. De voorzitter heeft dit ter zitting meegedeeld.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van de directeur
De uitspraak waar de beklagcommissie naar verwijst (RSJ 29 oktober 2020, R-19/4999/GA) is niet relevant voor de onderhavige zaak, omdat deze uitspraak dateert van voor de wetswijziging van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling) in oktober 2020. Met het invoeren van deze wetswijziging kan iemand op basis van één gedraging worden teruggeplaatst naar het basisprogramma, dan wel in het basisprogramma worden gehouden. Dit kan op grond van ontoelaatbaar dan wel ongewenst gedrag. Ook dient een belangenafweging gemaakt te worden. Dat is in het geval van klager gebeurd. Het gedrag van klager is te kwalificeren als ongewenst gedrag. In de beslissing is opgenomen dat klager heeft gezegd: “Ik ga binnenkort faseren, dus als jij dat gaat verkloten, heb je een probleem!”, “Je kent me niet he, weet je het zeker, je zet mijn leven op het spel he, ik ben buiten in augustus en dan ga je het wel zien”, “Je hebt nu nog de kans om het op te lossen” en “Ik ben geen klein kind he, we kunnen het er nu nog over hebben samen en het rapport intrekken, anders ga je het zien”.
Daarnaast is het gewenste gedrag van klager meegewogen in de beslissing tot het behouden van klager in het basisprogramma. Het afwegen van het gewenste gedrag tegenover het ongewenste gedrag van klager, maakt dat niet is voldaan aan de voorwaarden om te verblijven in een plusprogramma.
Standpunt van klager
Klager verbleef al langer dan zes weken in het basisprogramma. De gevolgen van de aan klager opgelegde disciplinaire straf zijn groot, nu zijn verzoek om plaatsing in het plusprogramma om die reden is afgewezen.
3. De beoordeling
De beroepscommissie stelt voorop dat een gedetineerde op grond van artikel 1d, derde lid, van de Regeling in aanmerking komt voor promotie indien hij gedurende zes weken na aanvang van detentie het in de categorie “re-integratie/resocialisatie” en het in de categorie “verblijf en leefbaarheid” van bijlage 1 dan wel bijlage 2 bij deze regeling beschreven gewenste gedrag heeft laten zien.
Uit de nota van toelichting bij de wijziging van de Regeling (Stcrt. 2020, nr. 49131) komt naar voren dat uitgangspunt is dat gedetineerden zelf verantwoordelijkheid nemen voor hun detentie en re-integratie. Om te kunnen promoveren naar en te kunnen verblijven in het plusprogramma dient een gedetineerde aan te tonen dat zijn motivatie en inzet om zijn re-integratiedoelen te verwezenlijken, bestendig zijn. Promoveren en degraderen zijn dus afhankelijk van de mate van verantwoordelijkheid die de gedetineerde toont voor zijn eigen re-integratie, wat onder meer uit zijn gedrag kan blijken.
De directeur heeft aan de beslissing tot afwijzing van het verzoek tot plaatsing in het plusprogramma ten grondslag gelegd dat klagers gedrag op het onderdeel ‘stimuleren en ontmoedigen’ als ‘ongewenst’ is aangemerkt op grond van de op 19 februari 2021 aan klager opgelegde disciplinaire straf van drie dagen opsluiting in een strafcel. De beroepscommissie heeft reeds geoordeeld dat de directeur in redelijkheid en billijkheid deze disciplinaire straf aan klager kon opleggen (RSJ 27 juni 2022, 21/21660/GA).
Voorts blijkt naar het oordeel van de beroepscommissie uit de bestreden beslissing – en de toelichting van de directeur ter zitting – dat de directeur een deugdelijke en inzichtelijke belangenafweging heeft gemaakt, door voornoemd ongewenste gedrag af te zetten tegen klagers gewenste gedrag, waarbij alle relevante aspecten van klagers gedrag zijn meegenomen.
Gelet op het voorgaande kan de beslissing van de directeur tot afwijzing van het verzoek tot plaatsing in het plusprogramma naar het oordeel van de beroepscommissie niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep dan ook gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en het beklag alsnog ongegrond verklaren. De grondslag voor de door de beklagcommissie aan klager toegekende tegemoetkoming komt daarmee te vervallen.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog ongegrond.
Deze uitspraak is op 27 juni 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, mr. C. Fetter en mr. M.F.A. van Pelt, leden, bijgestaan door mr. D. Boessenkool, secretaris.
secretaris voorzitter