Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/24301/TA, 22 april 2022, beroep
Uitspraakdatum:26-04-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer    21/24301/TA
    
            
Betreft    [klager]
Datum    26 april 2022


Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

[klager] (hierna: klager)

1. De procedure
Het hoofd van FPC De Kijvelanden te Poortugaal (hierna: de instelling) heeft op 3 september 2021 beslist tot voortzetting van de eerder aan klager opgelegde verplichting tot het ondergaan van een onvrijwillige geneeskundige behandeling, als bedoeld in artikel 16b, aanhef en onder a, van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) (hierna: a dwangbehandeling), voor de duur van drie maanden.

Klager heeft daartegen beklag ingesteld. De beklagcommissie bij de instelling heeft op 11 november 2021 het beklag ongegrond verklaard (K-2021-108). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

Klagers raadsvrouw, mr. S. Marjanović, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing. 

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en […] (jurist), […] (psychiater) en […] (hoofd behandeling), alle drie werkzaam bij de instelling, gehoord op de digitale zitting van 30 maart 2022

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie op het beroepschrift en de overige stukken.

2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Het beklag tegen de voortzetting van de a-dwangbehandeling is onterecht ongegrond verklaard. De a-dwangbehandeling werkt juist contraproductief vanwege de bijwerkingen die klager ondervindt. Klager heeft last van slaperigheid en concentratieproblemen. De ontkennende houding en het feit dat hij zichzelf in een slachtofferrol plaatst is de reden geweest om de a-dwangbehandeling te starten. Klager vindt dat niet kan worden verwacht dat de dwangmedicatie zijn opstelling ten aanzien van het delict verandert. Het is daarmee niet doelmatig. De beslissing voldoet ook niet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit, nu klager bereid is om mee te werken aan zijn behandeling en de samenwerking met het behandelteam aan te gaan. De verandering van afdeling heeft klager goed gedaan. Deze verbetering is niet aan de dwangmedicatie toe te schrijven. Verder is geen sprake van een zorgvuldig genomen beslissing. Klager is op 5 augustus 2021 gezien door een psychiater voor een second opinion. Dit is ruim een jaar na de eerste second opinion en verricht door dezelfde psychiater die de eerste second opinion heeft uitgevoerd. Het ligt niet in de rede dat deze psychiater op zijn eerdere conclusie zal terugkomen. Uit zorgvuldigheid had een andere onafhankelijke psychiater de second opinion moeten uitvoeren. 


Standpunt van het hoofd van de instelling
Op 5 augustus 2021 is, in het kader van de voortzetting van a-dwangbehandeling, de jaarlijkse second opinion uitgevoerd door een onafhankelijk psychiater. De onafhankelijk psychiater onderschrijft de noodzaak van de a-dwangbehandeling en stelt dat zonder de 
a-dwangbehandeling het risico op recidive hoog blijft en adequaat risicomanagement niet tot stand kan komen. De persoonlijkheidsstoornis van klager leidt keer op keer tot een verstoorde behandelrelatie. De a-dwangbehandeling met een antipsychoticum zorgt ervoor dat de paranoïde component minder prominent aanwezig is, waardoor de bewerking van de risicofactoren voor recidive mogelijk kan plaatsvinden. 

Klager stelt veel negatieve bijwerkingen te ervaren van de dwangmedicatie, waar volgens hem weinig rekening mee gehouden wordt. Vanwege de bijwerkingen is de dwangmedicatie (olanzapine) verlaagd van 15 mg naar 12,5 mg. Klager geeft aan geen verbeteringen te hebben ervaren na de verlaging. Hij lijkt echter op de afdeling een iets verbeterde stemming te hebben en ook is de stijfheid verminderd. Er is geen verslechtering opgetreden van het psychiatrisch toestandsbeeld na de verlaging. Verdere verlaging is niet mogelijk, omdat dat eerder niet effectief is gebleken.  

Klager schrijft de positieve verandering in zijn toestandsbeeld toe aan de wijziging van afdeling. De instelling onderschrijft dat de verandering van afdeling klager goed heeft gedaan. Op de huidige afdeling Onyx is sprake van veel rust en structuur. Dit heeft een positief effect op de mate van klagers paranoïdie. Dit neemt niet weg dat het positieve effect van de 
a-dwangbehandeling eerder al zichtbaar was op afdeling Koraal waar klager vóór zijn overplaatsing naar afdeling Onyx zat.

De instelling stelt zich op het standpunt dat voortzetting van de a-dwangbehandeling noodzakelijk is om te voorkomen dat klagers paranoïde persoonlijkheidskenmerken opnieuw voor onnodige stagnatie in het behandeltraject zorgen. Minder ingrijpende interventies hebben keer op keer onvoldoende opgeleverd. Het is tot op heden niet mogelijk om een medicamenteuze behandeling binnen een vrijwillig kader te geven. De instelling acht de beslissing redelijk en billijk in de gegeven omstandigheden en is van mening dat aan de beginselen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid is voldaan.

3. De beoordeling
Op grond van artikel 16c, in verbinding met artikel 16b, aanhef en onder a, van de Bvt, kan het hoofd van de instelling beslissen tot het toepassen van een a-dwangbehandeling, indien aannemelijk is dat het gevaar dat de psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap de verpleegde doet veroorzaken, zonder die behandeling niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen.

Het doel van de a-dwangbehandeling is te voorkomen dat de verpleegde langdurig op een speciale zorgafdeling of in de (tbs-)instelling moet verblijven. Er hoeft geen sprake te zijn van een (dreigend) onmiddellijk gevaar, zoals bij de overige vormen van dwangbehandeling (genoemd in artikel 26 van de Bvt en artikel 16b, onder b, van de Bvt). Op grond van artikel 16c, vijfde lid, van de Bvt kan het hoofd van de instelling beslissen tot voortzetting van de a dwangbehandeling, als uit overleg met de behandelend psychiater blijkt dat dit nodig is. 


In RSJ 13 januari 2021, R-20/8249/TA, RSJ 3 augustus 2021, 21/20933/TA en 
RSJ 11 november 2021, 21/22699/TA, heeft de beroepscommissie de beroepen van klager tegen de beslissingen tot het toepassen van a-dwangbehandeling en de voortzetting ervan ongegrond verklaard. De beroepscommissie stelt vast dat klager in het huidige beroep dezelfde gronden aanvoert, aangevuld met het standpunt dat de op 5 augustus 2021 gedane second opinion is uitgevoerd door dezelfde psychiater die ook een jaar eerder de second opinion heeft uitgevoerd. Klager stelt dat uit zorgvuldigheid een andere onafhankelijke psychiater de second opinion had moeten uitvoeren. 

Op grond van de stukken en hetgeen ter zitting is aangevoerd namens het hoofd van de instelling, is de beroepscommissie van oordeel dat het hoofd van de instelling in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat het noodzakelijk was om de a-dwangbehandeling voort te zetten. Voldoende aannemelijk is geworden dat als klager de antipsychotica niet zal innemen, de achterdocht weer zal toenemen, waardoor de behandeling zal stagneren en een langdurig verblijf in een tbs-instelling dreigt.  

Verder is voldoende aannemelijk geworden dat de beslissing tot voortzetting van de dwangbehandeling voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Klager wil niet op vrijwillige basis de voorgeschreven antipsychotica innemen, terwijl deze medicatie nodig is om te voorkomen dat klagers achterdocht opnieuw zal toenemen en voor onnodige stagnatie van klagers traject zal zorgen. Daarnaast is ook voldoende aannemelijk dat de 
a-dwangbehandeling doelmatig is en (alsnog) het gewenste effect kan bewerkstelligen. Gebleken is dat door de dwangmedicatie, naast een overplaatsing naar een afdeling met meer rust en structuur, klagers toestandsbeeld en gedrag zijn verbeterd. 

De omstandigheid dat de second opinion is uitgevoerd door dezelfde onafhankelijke psychiater die ook een jaar eerder de second opinion heeft uitgevoerd, kan niet leiden tot een ander oordeel. De onafhankelijke psychiater kan volgens de wetsgeschiedenis, de jurisprudentie van de Hoge Raad en van de beroepscommissie ook werkzaam zijn bij dezelfde instelling als de behandelend psychiater, mits er gedurende meer dan een jaar geen sprake is geweest van een behandelrelatie tussen de klager en de psychiater die de second opinion uitvoert. In dit geval is geen sprake van een behandelrelatie geweest, anders dan dat de psychiater meer dan een jaar geleden de eerdere second opinion heeft uitgevoerd. De beroepscommissie is van oordeel dat de onafhankelijkheid van de betreffende psychiater niet in het geding is.

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de beslissing van het hoofd van de instelling om de a dwangbehandeling voort te zetten niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagcommissie bevestigen met aanvulling van de gronden. 

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden. 


Deze uitspraak is op 26 april 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit 
mr. T.B. Trotman, voorzitter, drs. M.R. Daniel en mr. drs. L.C. Mulder, leden, bijgestaan door mr. C.K. van Dijk, secretaris.
 
 
secretaris    voorzitter
 

Naar boven