Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 08/0056/TA, 25 maart 2008, beroep
Uitspraakdatum:25-03-2008

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 08/56/TA

betreft: [klager] datum: 25 maart 2008

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

het hoofd van de Prof. Mr. W.P.J. Pompestichting te Nijmegen, verder te noemen de inrichting,

gericht tegen een uitspraak van 21 december 2007 van de beklagcommissie bij genoemde inrichting, gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 7 februari 2007, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam, zijn gehoord klager en namens het hoofd van voormelde tbs-inrichting [...], stafjurist. Aanwezig was verder [...], behandelcoördinator van
klager.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft het niet uitbetalen van een vergoeding voor het niet kunnen verrichten van werkzaamheden gedurende dagen waarop klager zich heeft willen ziekmelden.

De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard, voor de periode van
16 oktober 2006 tot 10 januari 2007 en ongegrond voor de periode daaraan voorafgaand, op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten
Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt - zakelijk weergegeven - als volgt toegelicht.
a. de ontvankelijkheid:
Niet valt te achterhalen wanneer de inrichting de uitspraak van de beklagcommissie heeft ontvangen. Het directiesecretariaat was tussen kerst 2007 en begin januari 2008 gesloten. De juridisch medewerkers hebben de uitspraak op 7 januari 2008 in hun
interne postvak ontvangen en hebben diezelfde dag per fax een beroepschrift ingediend.
b. inhoudelijk:
De tbs-inrichtingen hebben geen taken en/of bevoegdheden op het terrein van het sociale zekerheidsrecht en daarmee ook niet met betrekking tot de formele arbeids(on)geschiktheidsverklaring in de zin van de WIA. In tbs-inrichtingen worden werkzaamheden
in de zin van artikel 46 Bvt vooral ingezet in het kader van verplegings- en/of behandelingsdoelen. Er is geen sprake van een formele werkgever/werknemersverhouding. Wel is van belang in hoeverre een patiënt werkzaamheden kan uitvoeren.
Het is volgens het in de inrichting geldende beloningsysteem aan de verzuimconsulent om over een ziekmelding te oordelen en terzake een advies te geven aan de behandelcoördinator. Als de verzuimconsulent van oordeel is dat een patiënt zich ten onrechte
ziek meldt en de behandelcoördinator dit overneemt, dient de patiënt een baaldag op te nemen als hij niet gaat werken en wordt hem geen vergoeding betaald.
De beklagcommissie is op de stoel van de medische dienst gaan zitten en heeft daarmee onbevoegd geoordeeld dat klager op de dagen, dat hij zich in de periode van 16 oktober 2006 tot 10 januari 2007 ziek heeft gemeld, als arbeidsongeschikt moet worden
aangemerkt. Het medisch dossier van klager geeft daartoe geen aanleiding. Bij de ziekmeldingen door klager ná 16 oktober 2006 hebben de meeste klachten niets met hepatitis-C te maken, maar met het niet willen afkicken, het misselijk zijn van methadon,
het door de rug zijn gegaan en het niet langer afdelingsreiniger mogen zijn. Blijkens de werkoverzichten van klager heeft hij in genoemde periode juist veel en graag als afdelingsreiniger gewerkt.
De aanvangsdatum van klagers de door klager gepretendeerde arbeidsongeschiktheid heeft de beklagcommissie gebaseerd op de “doorverwijzing” door de huisarts naar een internist, terwijl er in het medisch dossier niet meer staat beschreven dan dat er op
16
oktober 2006 een brief aan de internist moest worden geschreven en dat er een afspraak met de internist moest worden gemaakt. Bovendien heeft de beklagcommissie daarmee de professionele beoordeling van de huisarts van de locatie Vught over het
eventuele
aanvangsmoment van de zo genoemde arbeidsongeschiktheid terzijde geschoven. Blijkens het emailbericht van die arts van 16 april 2007 is deze van mening dat het niet accepteren van ziekmeldingen van klager (16 keer vanaf zijn opname in Vught op 23
november 2005) vóór 10 januari 2007 niet als onredelijk zou moeten worden aangemerkt.
Het door de beklagcommissie beschreven gevolg van de chronische fase van hepatitis-C is volgens de verpleegkundige van de medische dienst niet geheel juist. Volgens deze verpleegkundige betekent een chronische hepatitis-C infectie niets meer dan een
virusdragerschap; de chronische fase verloopt vaak sluimerend met geen of weinig klachten; besmetting wordt vaak bij toeval ontdekt; klager zit in een chronische fase, maar heeft een gunstige lage virale “load”. Het is dan ook onduidelijk waarop de
beklagcommissie een negatiever beeld van klagers aandoening baseert.
Naar het oordeel van de inrichting kan klager niet vóór 10 januari 2007 als arbeidsongeschikt worden aangemerkt. Zijn ziekmeldingen zijn steeds deskundig beoordeeld door de medische dienst. Op de dagen dat er geen objectiveerbare aanleiding werd
vastgesteld en er geen advies tot ziekmelding werd verstrekt, diende klager dan ook geen beloning te ontvangen voor niet gewerkte uren.

Klager heeft het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht.
a. de ontvankelijkheid:
De inrichting heeft te laat beroep ingediend. Klager heeft de uitspraak op 3 januari 2008 ontvangen en gaat er van uit dat de inrichting die al eerder moet hebben ontvangen.
Hij toont ter zitting de uitspraak van de beklagcommissie, waarop de verzenddatum van
24 december 2007 aan klager en de directeur is doorgehaald en is aangetekend dat de uitspraak op 2 januari 2008 opnieuw is verzonden.
Hij had zelf in beroep willen gaan, maar zag daarvan het nut niet meer in toen bleek dat de inrichting al in beroep was gegaan. Hij is het niet eens met de uitspraak.
b. inhoudelijk:
In februari 2006 was zijn bloedtest nog goed, maar in juni 2006 waren volgens de uitslag van de bloedtest zijn witte bloedlichaampjes niet meer te tellen, zodat men wist dat er iets mis was met hem. In augustus 2006 zijn per ongeluk papieren over hem
naar het verkeerde ziekenhuis gestuurd, waardoor hij tot november 2006 heeft moeten wachten voordat hij naar het ziekenhuis kon. Dit was een zeer onzekere periode voor hem, omdat hij iets ernstigs onder de leden had, mogelijk kanker.
In 2007 is voor de eerste keer vastgesteld dat hij hepatitis-C heeft. Zijn medisch dossier over de periode 2004- 2006 is verdwenen. Hij loopt al sinds de negentiger jaren bij de pijnpoli wegens chronische pijn. Hij toont de voorzitter een brief
daarover. De sociale dienst van Rotterdam heeft hem in 2001 afgekeurd voor arbeid op een sociale werkplaats.
De beklagcommissie heeft terecht geoordeeld dat klager al vóór 10 januari 2007 arbeidsongeschikt is. Aan zijn medische situatie is niets veranderd.

3. De beoordeling
a. de ontvankelijkheid:
Het hoofd van de inrichting kan naar het oordeel van de beroepscommissie in het beroep worden ontvangen. De verklaring dat beroep is ingediend op de dag van het bekend worden van de uitspraak, komt aannemelijk voor. Bovendien kan niet worden
uitgesloten
dat de uitspraak pas op 2 januari 2008 ook aan het hoofd de inrichting is verzonden, zonder dat dit op de uitspraak is aangetekend, nu vast staat dat aan klager op laatstgenoemde datum de uitspraak is toegezonden.

Aan de orde is het beroep van het hoofd van de inrichting dat is gericht tegen de door de beklagcommissie uitgesproken arbeidsongeschiktheid van klager voor de dagen dat hij zich in de periode van 16 oktober 2006 tot 10 januari 2007 in de locatie Vught
ziek heeft gemeld.
Klager heeft weliswaar aangevoerd dat ook hij beroep had willen instellen omdat hij het niet eens is met het oordeel van de beklagcommissie dat hij vóór 16 oktober 2006 wel heeft kunnen werken, maar hij heeft dat niet gedaan omdat hij daarvan het nut
niet inzag, ondanks dat zijn bezwaar ziet op een andere periode dan die waarop het beroep van het hoofd van de inrichting betrekking heeft. De beroepscommissie kan om die reden niet ingaan op de ongegrondverklaring van de klacht, betrekking hebbend op
de periode vóór 16 oktober 2006.

b. inhoudelijk:
Tegen de achtergrond van de klacht - het niet uitbetalen van een vergoeding voor het niet kunnen verrichten van werkzaamheden gedurende dagen waarop klager zich heeft ziek gemeld - moet het er naar het oordeel van de beroepscommissie voor worden
gehouden dat de beklagcommissie in de onderhavige uitspraak met arbeidsongeschiktheid heeft gedoeld op het bepaalde dagen wegens ziekte niet kunnen verrichten van de door de inrichting opgedragen werkzaamheden als bedoeld in artikel 46 Bvt, en niet op
het formeel wettelijke begrip in de zin van de sociale zekerheidswetgeving.

Bij de beantwoording van de vraag of klager, zoals hij heeft gesteld, ten onrechte geen vergoeding heeft ontvangen, dient te worden afgegaan op het oordeel van de huisarts van de inrichting over klagers vermogen om werkzaamheden te verrichten, nu er
geen informatie van andere artsen over de toenmalige medische toestand van klager is.

De huisarts van de locatie Vught heeft in zijn emailbericht van 16 april 2007 aangegeven dat het voor hem niet mogelijk is een oordeel te vellen over de relatie tussen de geconstateerde hepatitis-C en klagers ziekmeldingen vóór 10 januari 2007, alsmede
dat hij om die reden de beoordeling door de medische dienst handhaaft.
Dit houdt in dat de huisarts zich conformeert aan het oordeel van de medische dienst dat klager in de periode vóór 10 januari 2007 ondanks een aantal ziekmeldingen wel in staat moest worden geacht om werkzaamheden te verrichten.

De beklagcommissie heeft in afwijking daarvan geoordeeld dat de ziekmeldingen van klager in de periode van 16 oktober 2006 tot 10 januari 2007 als zodanig geaccepteerd hadden moeten worden.
Het is echter noch aan de beklag- noch aan de beroepscommissie in de onderhavige zaak te treden in de professionele beoordeling door de huisarts en/of de medische dienst van de inrichting.

Het vorenstaande betekent dat het hoofd van de inrichting in redelijkheid op het oordeel van de huisarts en medische dienst heeft mogen afgaan en niet heeft hoeven overgaan tot uitbetaling van een vergoeding als door klager verzocht.

Het beroep zal derhalve gegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre en verklaart het gegrond verklaarde beklag alsnog ongegrond.

aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A.M. van Woensel, voorzitter, drs. J.R. van Veldhuizen en mr. R. Weenink, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 25 maart 2008

secretaris voorzitter

Naar boven