Nummers 21/23895/TA en 21/23980/TA
Betreft [klager]
Datum 7 april 2022
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op de beroepen van het hoofd van FPC De Rooyse Wissel te Venray (hierna: de instelling) en [klager] (hierna: klager)
1. De procedure
Klager heeft beklag ingesteld tegen de inbeslagname en het niet meer aanwezig mogen hebben van een waterkoker op zijn kamer.
De beklagcommissie bij de instelling heeft op 15 oktober 2021 het beklag gegrond verklaard en daarbij aan klager een tegemoetkoming toegekend van €5,- (RV 2021-134). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.
Het hoofd van de instelling en mr. H.M.W. Daamen, namens klager, hebben tegen deze uitspraak beroep ingesteld.
De beroepscommissie heeft […], jurist bij de instelling, klager en zijn raadsman, gehoord op de digitale zitting van 4 februari 2022.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van het hoofd van de instelling
Het beroep van het hoofd van de instelling richt zich enkel tegen het oordeel over de gevolgen van het beleid, nu de beklagcommissie heeft geoordeeld dat de instelling gerechtigd was om haar beleid te wijzigen. De instelling vindt niet dat klager onevenredig zwaar wordt getroffen door de gevolgen van het per 1 januari 2021 gewijzigde inventarisbeleid of dat daaraan onvoldoende aandacht is besteed.
De wijziging van het beleid houdt in dat elke kamer wordt voorzien van een vaste inventaris.
Een waterkoker maakt geen deel uit van deze vaste inventaris. Waterkokers met heet water kunnen dienen als wapen en kunnen brandgevaarlijk zijn, waardoor de algemene orde en veiligheid binnen de instelling in het geding is.
De instelling heeft geen inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van klager. Klager kon de inbeslaggenomen waterkoker geruime tijd zonder extra kosten opslaan, alvorens deze uit te voeren. Na de inbeslagname bleef klager eigenaar van de waterkoker. Verpleegden kunnen in de gemeenschappelijke ruimte gebruikmaken van een waterkoker. Aan verpleegden is verder een thermosfles verstrekt, zodat zij ook tijdens de insluituren over heet water kunnen beschikken. Onder deze omstandigheden acht de instelling een (financiële) compensatie voor de waterkoker niet aangewezen.
Door de aanzienlijke verruiming van de uitvoer- en opslagtermijnen, de kosteloze opslag en het verstrekken van thermosflessen heeft de instelling de gevolgen van het beleid proberen te beperken. De instelling heeft nadrukkelijk niet gekozen voor een uitsterfbeleid. Waterkokers hebben een lange levensduur. De risico’s zouden daardoor blijven bestaan. Een uitsterfbeleid was dan ook niet verantwoord.
Een beleidswijziging omvat nooit alleen de aanpassing van de (huis)regels, maar ook altijd de praktische uitvoering en de gevolgen daarvan. De instelling benadrukt dat zij gerechtigd is om haar beleid aan te passen en dat een wijziging van het beleid en de daaruit voortvloeiende gevolgen geen beslissing betreft in de zin van artikel 56 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) waartegen beklag openstaat. Klager dient daarom alsnog
niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn klacht.
Standpunt van klager
Ter zitting heeft klagers raadsman over de ontvankelijkheid naar voren gebracht dat de beleidswijziging strijdig is met artikel 44 Bvt, nu de instelling alle privégoederen heeft verboden. Er is daarom sprake van een klachtwaardige beslissing.
Klagers waterkoker is bij een controle van de kamerinventaris op klagers afdeling in beslag genomen in verband met het gewijzigde inventarisbeleid. Klager is het hier niet mee eens, omdat hij al geruime tijd een eigen waterkoker op zijn kamer had. Aan klager is als alternatief de mogelijkheid geboden om een Senseo-apparaat te kopen voor €69,-. Klager wordt op deze manier geconfronteerd met hoge kosten. Hij kan gebruikmaken van de verstrekte thermosflessen, maar die voldoen niet. De thermosflessen hebben een grote vulopening en zijn met heet water net zo gevaarlijk als waterkokers.
3. De beoordeling
Met ingang van 1 januari 2021 zijn de huisregels over de kamerinventaris aangepast. Patiënten krijgen een vaste inventaris toegewezen. De eigen inventaris dient te worden uitgevoerd. Naast de vaste inventaris bestaat de mogelijkheid om de kamer in te richten met een optionele inventaris die via de kliniek kan worden aangeschaft. Voor de eigen inventaris die gelijk is aan de optionele inventaris geldt een uitsterfbeleid, inhoudende dat de eigen optionele inventaris mag worden behouden totdat deze moet worden vervangen of wordt uitgevoerd. In bijlage 1 bij de huisregels (‘Regels voor het inrichten van uw kamer’) staat onder 1 en 2 vermeld waaruit respectievelijk de vaste en optionele inventaris bestaat.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting komt naar voren dat de reden van de aanpassing van de huisregels over de kamerinventaris, is dat een patiëntenkamer uit veiligheidsoverwegingen altijd goed toegankelijk, begaanbaar en controleerbaar moet zijn. In de loop van de jaren was er een wildgroei ontstaan in de inrichting van kamers, wat ertoe heeft geleid dat patiëntenkamers niet meer altijd goed te controleren waren en de veiligheidsregels niet meer te allen tijde in acht konden worden genomen. Daardoor namen de risico’s op de aanwezigheid van contrabande en het ontstaan van brand toe.
Ingevolge artikel 16, eerste lid, Bvt zorgt het hoofd van de instelling ervoor dat de persoonlijke verblijfsruimte van de verpleegde behoorlijk is ingericht.
Ingevolge artikel 44, tweede lid, Bvt kan in de huisregels worden bepaald dat het bezit van bepaalde soorten voorwerpen binnen de instelling of een bepaalde afdeling daarvan verboden is, indien het bezit een gevaar kan opleveren voor de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de verpleegde voor a) de veiligheid van anderen dan de verpleegde of de algemene veiligheid van personen of goederen of b) de handhaving van de orde of de veiligheid in de instelling, dan wel voor zover zich dit niet verdraagt met de aansprakelijkheid van het hoofd van de instelling voor de voorwerpen.
Ingevolge artikel 44, derde lid, Bvt kan het hoofd van de instelling bepalen dat een verpleegde een hem toebehorend voorwerp, niet behorende tot de soorten voorwerpen, bedoeld in het tweede lid, niet in zijn persoonlijke verblijfsruimte mag plaatsen of bij zich mag hebben, indien dit noodzakelijk is met het oog op één van de belangen genoemd in het tweede lid.
Gelet op enerzijds de in artikel 16, eerste lid, Bvt bedoelde zorgplicht ten aanzien van de persoonlijke verblijfsruimte en de aan deze ruimte te stellen nadere eisen en anderzijds het bepaalde in artikel 44, tweede en derde lid, Bvt, is de wijziging van het beleid naar het oordeel van de beroepscommissie niet strijdig met enige wet of hogere regelgeving. Aannemelijk is geworden dat er door de ontstane wildgroei in de inrichting van de kamers van de verpleegden een onveilige situatie en een vergroot risico op contrabande waren ontstaan. De aangehaalde regelgeving houdt in dat het hoofd van de instelling, als de orde en veiligheid in de inrichting daarmee is gediend, de nodige vrijheid wordt gelaten om op het niveau van de huisregels eisen te stellen aan de inrichting van patiëntenkamers en zo nodig daartoe het eigendomsrecht te beperken.
Naar het oordeel van de beroepscommissie heeft de beklagcommissie klager niet ten onrechte ontvangen in zijn klacht, ook al is de wijziging van het in de huisregels neergelegde beleid over de inrichting van patiëntenkamers op zich geen beslissing waartegen beklag openstaat: klager kan door de bestreden beslissing niet langer gebruikmaken van de inbeslaggenomen waterkoker die zijn eigendom is en die hij eerder met toestemming van het hoofd van de instelling met het oog op de inrichting van zijn kamer heeft ingevoerd. Die - op het gewijzigde beleid gebaseerde - beslissing is, gelet op artikel 56, eerste lid, aanhef en onder e, Bvt vatbaar voor beslag.
De beklagcommissie heeft vanwege het ontbreken van een compensatieregeling en uitsterfbeleid de gevolgen voor klager als onevenredig bestempeld.
Wat namens het hoofd van de instelling in beroep is aangevoerd, dwingt naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een ander oordeel.
De beroepscommissie ziet geen reden de door de beklagcommissie vastgestelde financiële tegemoetkoming van €5,- naar boven of beneden bij te stellen. Van belang hierbij is dat uiteindelijk geen kosten voor de tijdelijke opslag in rekening zijn gebracht en dat klager tot 1 januari 2022 de tijd heeft gekregen om zijn spullen uit te voeren. Omdat klager eigenaar blijft van de inbeslaggenomen waterkoker is er onvoldoende aanleiding de tegemoetkoming te baseren op de geschatte dagwaarde. Los van die schatting echter acht de beroepscommissie de door de beklagcommissie vastgestelde tegemoetkoming passend en geboden voor het door klager ondervonden ongemak.
Beslist wordt als volgt.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart zowel het beroep van het hoofd van de instelling als het beroep van klager ongegrond.
Deze uitspraak is op 7 april 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. drs. N.C. van Lookeren Campagne, voorzitter, mr. drs. F.M.J. Bruggeman en mr. E. Lucas, leden, bijgestaan door mr. C.K. van Dijk, secretaris.
secretaris voorzitter