Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/23761/GB, 22 april 2022, beroep
Uitspraakdatum:22-04-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          21/23761/GB

    

           

Betreft [Klager]

Datum 22 april 2022

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 4 augustus 2021 beslist klager vanuit de Beperkt Beveiligde Afdeling (BBA) van de Penitentiaire Inrichting (PI) Alphen te Alphen aan den Rijn terug te plaatsen in de gevangenis van de PI Lelystad.

Klager heeft daartegen bezwaar ingesteld. Verweerder heeft op 11 oktober 2021 het bezwaar ongegrond verklaard.

Klagers raadsman, mr. A.W. Sewgobind, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing. Op 27 december 2021 heeft mr. J.A.R. van de Velde zich als raadsman in deze zaak gesteld.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Uit WhatsApp-berichten tussen klager en zijn casemanager volgt dat de casemanager een vraag heeft gesteld over klagers weekplanning, daar uit de weekplanning niet zou blijken wanneer klager zich op welk werkadres bevindt. Klager heeft daarop aangegeven dat hij inderdaad twee werkadressen heeft en tijdig in zijn weekplanning zal aangeven waar hij werkzaam zal zijn. Klager was daarbij in de volle overtuiging dat dit om de reguliere werkadressen ging en niet om een eenmalig ander werkadres. Formeel was er geen sprake van een wijziging in de werklocatie, aangezien klagers werkgever hem had gevraagd om een incidenteel bezoek aan een webdesigner in Wieringenwerf te brengen.

Klager heeft in zijn bezwaarschrift zeer uitgebreid uiteengezet op welke locatie hij zich bevond op het moment van het werkbezoek van de casemanager. Klager was niet ongeoorloofd afwezig. Verweerder gaat in het verweerschrift en in de bestreden beslissing volledig voorbij aan klagers uitvoerige en volledig verifieerbare verklaring in dezen. Dat de eerdere opmerkingen van de casemanager over het doorgeven van de werkadressen als een waarschuwing hadden moeten worden beschouwd en dat er daardoor niet meer volstaan had kunnen worden met een waarschuwing, wordt niet gevolgd. De WhatsApp-conversatie was immers niets meer dan een vraag-en-antwoordgesprek, zonder enig waarschuwend karakter. Niet valt in te zien waarom in deze situatie niet kon worden volstaan met een waarschuwing. Gelet op de uitleg van klager en zijn werkgever is voldoende aannemelijk geworden dat er geen sprake was van opzet.

Verweerder miskent met de stelling dat klager ten tijde van de bestreden beslissing was gedegradeerd en daardoor niet voldeed aan de vereisten om in een BBA te kunnen verblijven, dat klagers schorsingsverzoek met betrekking tot de degradatiebeslissing van de directeur van de PI Alphen door de schorsingsvoorzitter van de RSJ is toegewezen (RSJ 19 augustus 2021, 21/22747/SGA). Tevens is klagers beklag tegen de degradatiebeslissing bij de Commissie van Toezicht gegrond verklaard. In beide uitspraken is geoordeeld dat de directeur van de PI Alphen had kunnen volstaan met een waarschuwing. Door de beëindiging van klagers plaatsing in de BBA, is zijn detentiefaseringstraject ernstig belemmerd. Klager ondervindt hier altijd nog nadelige gevolgen van.

Verzocht wordt om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen.

Standpunt van verweerder

Klager is teruggeplaatst in de gevangenis, omdat hij de voorwaarden die zijn verbonden aan een plaatsing in een BBA heeft overtreden. Klager heeft op 10 mei 2021 een deelnameverklaring voor een plaatsing in een BBA ondertekend. Uit deze deelnameverklaring volgt onder meer dat veranderingen met betrekking tot werk/dagbesteding direct aan de casemanager moeten worden gemeld. Uit de deelnameverklaring volgt voorts dat een gedetineerde kan worden teruggeplaatst naar een reguliere gevangenis als deze zich niet aan de verplichtingen, voorwaarden en afspraken houdt.

Op 30 juli 2021 heeft klagers casemanager een bezoek aan klagers werkplek gebracht. Klager bleek niet op de doorgegeven en goedgekeurde werkplek te zijn. Ten tijde van het bezoek van de casemanager bevond klager zich op anderhalf uur rijden van de afgesproken werkplek. Klager heeft de wijziging van het werkadres niet op voorhand doorgegeven aan de casemanager. Een week voorafgaand aan het werkbezoek van de casemanager is er nog uitgebreid contact tussen klager en de casemanager geweest over de verplichting van het doorgeven van het werkschema en de werklocaties. Ook de werkgever is bij het aangaan van het contract met klager op de hoogte gesteld van alle voorwaarden. De werkgever wist dan ook, of had in ieder geval moeten weten, dat elke wijziging inzake het werkadres op voorhand moet worden doorgegeven aan de casemanager. De verklaring van de werkgever dat zij niet had stilgestaan bij de verplichting om, toen zij klager de opdracht gaf om af te wijken van het reguliere werkadres, deze wijziging door te geven aan de casemanager, maakt het voorgaande niet anders.

Dat zowel het schorsingsverzoek als het beklag van klager met betrekking tot de degradatiebeslissing van de directeur van de PI Alphen respectievelijk is toegewezen en gegrond is verklaard, doet niet af aan het gegeven dat klager zich niet aan de in de deelnameverklaring gestelde voorwaarden heeft gehouden en dat hij om die reden kon worden teruggeplaatst in de gevangenis.

 

3. De beoordeling

Klagers situatie

Nu klager op 18 oktober 2021 in vrijheid is gesteld, heeft hij in beginsel geen belang meer bij het beroep en zou hij niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. In beroep is echter verzocht om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen. Daarom zal de beroepscommissie het beroep alsnog inhoudelijk beoordelen.

De regelgeving

Op grond van artikel 2, tweede lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden wordt een gedetineerde die is geplaatst in een BBA overgeplaatst indien het re-integratieverlof voor extramurale arbeid, zoals bedoeld in artikel 20a van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling), wordt ingetrokken.

In de artikelen 4 en 16 van de Regeling is benoemd om welke redenen verlof wordt geweigerd en welke gedetineerden niet in aanmerking komen voor re-integratieverlof.

De bestreden beslissing

Verweerder heeft klager vanuit de BBA van de PI Alphen teruggeplaatst in de gevangenis van de PI Lelystad, omdat klager zich niet aan de afspraken en voorwaarden heeft gehouden met betrekking tot het aan hem verleende re-integratieverlof.

De overwegingen van de beroepscommissie

Vaststaat dat klager gedurende zijn verblijf in de BBA bij zijn werkgever arbeid verrichtte op twee locaties, te weten Alkmaar en Doornspijk. Hoewel uit de op 10 mei 2021 ondertekende deelnameverklaring volgt dat klager louter arbeid in Alkmaar zou verrichten, blijkt uit de stukken dat het eveneens verrichten van werkzaamheden in Doornspijk bij de casemanager bekend was en (mondeling) akkoord was bevonden. Op 30 juli 2021 is klagers casemanager op werkbezoek geweest bij de werklocatie in Doornspijk. Klager bevond zich op dat moment evenwel in Wieringerwerf bij een webdesigner. Klager was daar na het verrichten van zijn werkzaamheden in Doornspijk op eenmalig verzoek van zijn werkgever – dat de werkgever ook pas diezelfde dag kenbaar had gemaakt – heen gegaan. Klagers werkgever heeft te kennen gegeven dat zij in de veronderstelling was dat klager ook buiten de werklocatie(s) werkzaamheden mocht verrichten, daar dit doorgaans tot en bij het dagelijkse werk behoorde.

Uit de deelnameverklaring onder artikel 14 volgt dat de gedetineerde direct een melding maakt bij de casemanager indien er veranderingen optreden met betrekking tot onder meer de arbeid. Deze verplichting is aan klager in het eerste gesprek rondom zijn plaatsing in een BBA en in het WhatsApp-gesprek tussen hem en de casemanager kenbaar gemaakt. Klagers werkgever had in dezen eveneens een verplichting. Naar het oordeel van de beroepscommissie had in dit geval evenwel kunnen worden volstaan met een waarschuwing.

De beroepscommissie begrijpt in dat kader uit artikel 25 van de deelnameverklaring dat de ruimte bestaat om in een geval als het onderhavige een waarschuwing te (kunnen) geven. Gelet op de hiervoor geschetste feitelijke gang van zaken, de – voor de beroepscommissie navolgbare – verklaringen van klager en zijn werkgever en de omstandigheid dat klagers gedrag – voor zover bekend – verder onbesproken was, is de bestreden beslissing naar het oordeel van de beroepscommissie dusdanig ingrijpend dat deze bij afweging van alle in aanmerking komende belangen als onredelijk en onbillijk dient te worden aangemerkt.  De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren en de bestreden beslissing vernietigen. Aangezien klager inmiddels al in vrijheid is gesteld, heeft het geen zin meer om verweerder op te dragen een nieuwe beslissing te nemen.

Nu klager van 5 augustus 2021 (de datum waarop klager in de gevangenis van de PI Lelystad is geplaatst) tot aan 15 september 2021 (de datum waarop klager is gestart met zijn deelname aan een penitentiair programma) onterecht in de gevangenis van de PI Lelystad heeft verbleven, zal de beroepscommissie hem een tegemoetkoming toekennen van €100,-.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €100,-.

Deze uitspraak is op 22 april 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. A. Jongsma, voorzitter, mr. M.F.A. van Pelt en mr. M.J. Stolwerk, leden, bijgestaan door mr. S.F.J.H. Niederer, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven