Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/24568/GB, 5 april 2022, beroep
Uitspraakdatum:05-04-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer           21/24568/GB

Betreft              [Klager]

Datum              5 april 2022

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van  [Klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 3 november 2021 beslist klager te plaatsen in de gevangenis van de Penitentiaire Inrichting (PI) Ter Apel.

Klager heeft daartegen bezwaar ingesteld. Verweerder heeft op 1 december 2021 het bezwaar ongegrond verklaard.

Klagers raadsman, mr. M.L. van Gaalen, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klagers ongewenstverklaring is nog niet onherroepelijk. Klager heeft nog een lang strafrestant. Hij zou pas eind 2024 in aanmerking kunnen komen voor een voorwaardelijke invrijheidsstelling (v.i.). Als hij daarvoor niet in aanmerking komt, eindigt zijn straf in 2027. Niet is gebleken dat de Dienst Terugkeer & Vertrek (DT&V) bezig is met (het voorbereiden van) klagers uitzetting. Klagers moeder en vriendin, met wie hij een duurzame relatie onderhoudt, wonen in Rotterdam en zijn door de afstand financieel niet in staat om klager te bezoeken. Daarbij komt dat klagers moeder voor klagers zus zorgt, die beperkingen heeft. Klagers moeder kan daarom niet lang van huis zijn. Een enkele reis duurt met het openbaar vervoer ruim vier uur. Contact via Skype is onvergelijkbaar met contact in persoon en kan niet als een passend alternatief worden beschouwd. Er is niet gebleken van een belangenafweging.

Verweerder stelt in zijn reactie op het beroep ten onrechte dat de beroepsgronden niet feitelijk zijn onderbouwd of meer dan twee jaar oud zouden zijn. Het is niet duidelijk waarom het beroep ongegrond zou moeten worden verklaard, “omdat er een nieuw besluit is opgemaakt”. Het is niet duidelijk welk besluit dat betreft.

Uit de door verweerder overgelegde bezoekerslijst blijkt dat klager in de PI Ter Apel maar één keer bezoek heeft gehad. Dit betreft een bezoek zonder toezicht (BZT) van zijn partner op 23 december 2021. Andere geplande bezoeken zijn niet doorgegaan. Het is klagers partner alleen gelukt om hem te bezoeken door de vrije dagen rond Kerst. Klagers moeder en zus zijn niet in staat geweest om klager te bezoeken. Uit het feit dat klager BZT met zijn partner heeft ontvangen blijkt overigens genoegzaam dat sprake is van een hechte en duurzame relatie. Klager heeft sinds 2018 op regelmatige basis BZT van zijn partner ontvangen.

Door de onmogelijkheid voor klagers familie om hem te bezoeken, is klagers plaatsing in de PI Ter Apel in strijd met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).

Standpunt van verweerder

Verwezen wordt naar – bijgevoegde – eerdere beslissingen inzake overplaatsingen van klager. De gronden zijn dezelfde als in de bezwaarfase. Deze zijn niet feitelijk onderbouwd of meer dan twee jaar oud. Als klagers moeder hem in verband met de zorg voor klagers zus niet kan bezoeken, dan kan klager een verzoek doen bij de directeur van de PI Ter Apel om haar te bezoeken (op grond van artikel 22 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting). De band tussen klager en zijn partner is niet feitelijk onderbouwd/aangetoond.

 

3. De beoordeling

Klager verbleef in de gevangenis van de PI Nieuwegein. Op 4 november 2021 is hij in de gevangenis van de PI Ter Apel geplaatst, omdat hij tot ongewenst vreemdeling is verklaard.

Op grond van artikel 20b, eerste lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling) worden in een inrichting voor strafrechtelijk gedetineerde vreemdelingen (een VRIS-inrichting) gedetineerden geplaatst die geen rechtmatig verblijf hebben in Nederland (in de zin van artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000) en die zijn gedetineerd op grond van:

-           voorlopige hechtenis (door een bevel van gevangenneming of gevangenhouding);

-           een vrijheidsstraf; of

-           een maatregel tot plaatsing in een Inrichting voor Stelselmatige Daders.

Op grond van het derde lid van dit artikel kan hiervan worden afgeweken. Volgens vaste jurisprudentie van de beroepscommissie moet daarvoor echter sprake zijn van uitzonderlijke omstandigheden.

De PI Ter Apel is op dit moment de enige reguliere VRIS-inrichting. Klager voldoet aan de eisen van artikel 20b, eerste lid, van de Regeling en moet dus in beginsel in de PI Ter Apel worden geplaatst.

Naar het oordeel van de beroepscommissie is sprake van uitzonderlijke omstandigheden die ertoe leiden dat verweerder dient af te wijken van artikel 20b, eerste lid, van de Regeling. Hiertoe is enerzijds van belang dat klager nog een lang strafrestant heeft (tot 17 juni 2028) en anderzijds dat hij sinds zijn verblijf in de PI Ter Apel – voor zover bekend – nog geen bezoek heeft ontvangen van zijn moeder.

Klagers moeder zorgt – volgens klager – voor klagers zus die beperkingen heeft. Daarvan heeft hij stukken overgelegd. Zij wonen in Rotterdam, op vier uur reizen van de PI Ter Apel. Dat zou in deze situatie voor klagers moeder niet mogelijk zijn. Verweerder heeft deze geschetste situatie niet betwist en de overgelegde stukken overigens ook niet laten beoordelen door de medisch adviseur bij de afdeling Individuele Medische Advisering (IMA). De beroepscommissie ziet daarbij niet in waarom (herhaaldelijk) incidenteel verlof voor bezoek aan klagers moeder minder bezwaarlijk is dan overplaatsing van klager naar een andere inrichting (vergelijk RSJ 10 mei 2021, 21/19408/GB).

Gelet op het voorgaande is de bestreden beslissing onvoldoende gemotiveerd. De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren en de bestreden beslissing vernietigen. Zij zal verweerder opdragen een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan.

Ten overvloede

Van het BZT van zijn partner heeft klager te kennen gegeven dat dit alleen mogelijk was door enkele vrije dagen rond Kerst. Dat volgt de beroepscommissie niet zonder meer, nu uit de overgelegde bezoekerslijst volgt dat eind januari 2022 wederom een BZT was gepland. Dat is weliswaar niet doorgegaan, maar dat had er kennelijk slechts mee te maken dat klager was gedegradeerd naar het basisprogramma. De beroepscommissie volgt klagers raadsman wel in zijn standpunt dat uit het feit dat klager BZT ontvangt – gelet op de eisen die daaraan worden gesteld – voldoende is gebleken van een hechte en duurzame relatie. Als het op de langere termijn voor klager toch onmogelijk blijkt om met enige regelmaat bezoek van zijn partner te ontvangen, dan zou dit dus kunnen meewegen bij de vraag of sprake is van uitzonderlijke omstandigheden, maar dat is op dit moment onvoldoende gebleken.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij draagt verweerder op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan. Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.

Deze uitspraak is op 5 april 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. A. Jongsma, voorzitter, mr. M.J. Stolwerk en mr. M.F.A. van Pelt, leden, bijgestaan door mr. P. de Vries, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven