Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/8212/GA, 28 maart 2022, beroep
Uitspraakdatum:28-03-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer         R-20/8212/GA

Betreft             [Klager]

Datum             28 maart 2022

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van  [Klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen de oplegging van toezichtsmaatregelen in het kader van zijn plaatsing op de lijst van gedetineerden met een vlucht- of maatschappelijk risico (GVM-lijst).

De beklagrechter bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Arnhem heeft op 22 september 2020 het beklag ongegrond verklaard (A-2020-391). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

Klagers raadsman, mr. R.F. Nelisse, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en – namens de inrichting – […], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de PI Arnhem, en […], juridisch medewerker bij de PI Arnhem, gehoord op de digitale zitting van 1 april 2021.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

De ongegrondverklaring van het beklag is niet gemotiveerd. De beklagrechter heeft slechts overwogen dat de directeur juist heeft gehandeld en is niet ingegaan op de argumenten die door en namens klager zijn ingebracht, zodat niet is onderbouwd waarom de klachtongegrond zou zijn. Dit kan niet als een deugdelijke behandeling worden aangemerkt.

Ten aanzien van de toezichtsmaatregelen geldt dat niet duidelijk is waarom deze noodzakelijk zijn. Het is niet logisch dat klagers eigen familie moet worden gescreend, nu die geen moordplannen jegens klager zal hebben. Ook is niet duidelijk waarom klagers cel moet worden doorzocht en waarom klager moet worden gefouilleerd terwijl iemand anders het op hem zou hebben voorzien. De directeur stelt dat dit voor klagers eigen veiligheid noodzakelijk is, maar dat is een oneigenlijk argument. Voor zover klager niet in speciale baantjes mag worden aangesteld, zou per speciaal baantje bekeken moeten worden of het aanstellen van klager daadwerkelijk een veiligheidsrisico oplevert. Klager begrijpt niet waarom hij nog beperkt wordt, nu voortgezet crimineel handelen niet langer aan de toezichtsmaatregelen ten grondslag ligt.  

Standpunt van de directeur

De opgelegde toezichtsmaatregelen zijn in de PI Leeuwarden, waar klager hiervoor verbleef, reeds onderbouwd en in de PI Arnhem heeft eenzelfde beoordeling plaatsgevonden, waarbij is bekeken of het noodzakelijk was de maatregelen ook in deze inrichting op te leggen. De directeur heeft besloten om ‘voortgezet crimineel handelen’ niet meer aan de maatregelen ten grondslag te leggen, zodat de maatregelen dienen voor klagers eigen veiligheid. Nu de personen die klager wat willen aandoen ook via klagers familie kunnen acteren, acht de directeur het van belang om ook deze contacten te monitoren. Bovendien wordt vaak via relaties getracht contrabande in te voeren.

Voor zover in de mededeling tot oplegging van de toezichtsmaatregelen staat dat klager op  30 augustus 2020 is gehoord, geldt dat dit een verschrijving is en 30 juli 2020 moet zijn.

 

3. De beoordeling

De beroepscommissie merkt allereerst op dat zij het ten zeerste betreurt dat de uitspraak op het onderhavige beroep zo uitzonderlijk lang op zich heeft laten wachten. Dit is het gevolg van uiteenlopende omstandigheden.

Voor zover namens klager is geklaagd over de procedure bij de beklagrechter gaat de beroepscommissie hieraan voorbij, nu het beklag in beroep opnieuw ten gronde wordt beoordeeld.

De beklagrechter heeft overwogen dat de directeur (…) een voldoende gefundeerde belangenafweging heeft overgelegd waaruit volgt dat een voortduring van een plaatsing op de GVM-lijst nog noodzakelijk is. De beroepscommissie stelt in dat verband vast dat de plaatsing van een gedetineerde op de GVM-lijst, evenals de voortduring van die plaatsing, geschiedt door het Operationeel Overleg (OO) en niet als een door of namens de directeur genomen beslissing als bedoeld in artikel 60, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet kan worden aangemerkt.

Het beklag ziet op de oplegging van toezichtsmaatregelen in verband met klagers plaatsing op de GVM-lijst. De oplegging van dergelijke toezichtsmaatregelen dient aan een aantal eisen te voldoen, te weten:

-    er moet sprake zijn van een noodzaak voor het opleggen van de toezichtsmaatregelen;

-    de directeur moet de gedetineerde voorafgaand aan het nemen van de beslissing tot oplegging van de toezichtsmaatregelen horen;

-    de directeur dient een eigen belangenafweging te maken omtrent de noodzaak voor oplegging van de toezichtsmaatregelen; en

-    de directeur pleegt een maandelijkse toets ten aanzien van de noodzaak en voortduring van de toezichtsmaatregelen. 

De directeur heeft de aan klager opgelegde toezichtsmaatregelen gebaseerd op het liquidatiegevaar dat, zo volgt uit de door het OO aangeleverde informatie, jegens klager bestaat en per maatregel toegelicht waarom deze noodzakelijk is in verband met dit liquidatiegevaar en voor klagers veiligheid. Hij heeft daarin een eigen belangenafweging gemaakt en er daarbij voor gekozen om, anders dan het geval was bij de toezichtsmaatregelen die klager in de inrichting van de PI Leeuwarden (waar hij hiervoor verbleef) waren opgelegd, niet langer toezichtsmaatregelen aan klager op te leggen op basis van voortgezet crimineel handelen. Klager is op de GVM-lijst geplaatst met het risicoprofiel ‘verhoogd’ en de toezichtsmaatregelen die de directeur aan hem heeft opgelegd passen, zo volgt uit de ‘circulaire beleid gedetineerden met vlucht-/maatschappelijk risico (oud)’, bij dit risicoprofiel. Bovendien heeft de directeur klager voorafgaand aan de oplegging van de toezichtsmaatregelen gehoord – de directeur heeft immers onweersproken gesteld dat de datum waarop klager volgens de mededeling is gehoord een verschrijving betreft en 30 juli 2020 had moeten zijn – en is in de mededeling opgenomen dat de directeur maandelijks zal toetsen of er aanleiding is om voortijdig tot aanpassing van de maatregelen over te gaan.    

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de beslissing van de directeur niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagrechter bevestigen met wijziging van de gronden.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter met wijziging van de gronden.

Deze uitspraak is op 28 maart 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. C. Fetter, voorzitter, mr. S. Bijl en U.P. Burke, leden, bijgestaan door Y.L.F. Schuren, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven