Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 08/0583/GV, 26 maart 2008, beroep
Uitspraakdatum:26-03-2008

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 08/583/GV

betreft: [klager] datum: 26 maart 2008

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door M. Karseboom, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 28 februari 2008 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn gemachtigde [...] om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.

2. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Detentie van klager is vanwege zijn anamnese dan wel voorgeschiedenis en zijn ‘zijn’ contra geïndiceerd. De afwijzing getuigt niet van deskundigheid met betrekking tot de kwaliteitszorg in het
bijzonder,
gelet op de gegeneraliseerde en subjectieve argumentatie. Er is niet persoonsgericht gekeken naar klagers situatie. Strafonderbreking is momenteel minimaal noodzakelijk om verder letsel dan wel schade in zijn ‘zijn’ te voorkomen. Er zijn momenteel nog
mogelijkheden om herstel te bewerkstelligen. Detineren in zijn algemeenheid, en detentie van klager in het bijzonder, is een gevaar voor betreffende, derden en de maatschappij.

Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Gedurende en al voor klagers detentie heeft klagers partner de selectiefunctionaris bestookt met brieven om klagers detentie te beëindigen, te vervangen dan wel op te schorten. Haar verzoeken zijn steeds afgewezen, omdat er onvoldoende gronden waren om
de verzoeken te honoreren. Klager heeft om strafonderbreking verzocht, omdat zijn echtgenote niet meer in staat was zijn bedrijf te managen. Dit is ondersteund door een medische verklaring. De medisch adviseur van het ministerie van justitie achtte na
collegiaal overleg met haar huisarts geen medische indicatie aanwezig om een positief advies te geven en zij zag geen reden om op die grond strafonderbreking te verlenen. Indien klagers partner in beperkte mate in staat is het bedrijf te managen dan
zullen zij een vervanger moeten zoeken gedurende klagers detentie.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de locatie Westlinge te Heerhugowaard heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.
De medisch adviseur van het ministerie van justitie heeft aangegeven geen medische reden te zien voor strafonderbreking.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van vijf maanden met aftrek, wegens onder meer valsheid in geschrift. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 12 juni 2008.

Krachtens artikel 34 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (d.d. 24 december 1998, nr.733726/98/DJI), kan strafonderbreking worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer dat niet kan worden volstaan
met
een andere vorm van verlof.

In onder meer artikel 36 juncto artikel 23 van de Regeling zijn deze bijzondere omstandigheden nader uitgewerkt. Zo kan strafonderbreking onder meer worden verleend in verband met bezoek aan een in levensgevaar of een in ernstig psychische nood
verkerende levenspartner.

Op grond van artikel 38 van voornoemde Regeling kan éénmalig strafonderbreking worden verleend in verband met dringende omstandigheden van zakelijke aard. De gedetineerde dient aan te tonen dat zijn persoonlijke aanwezigheid noodzakelijk is en dat de
zakelijke belangen al voor aanvang van de detentie bestonden.

Klager heeft om strafonderbreking verzocht in verband met zijn thuissituatie. Ter ondersteuning van zijn verzoek heeft klager een verklaring van de huisarts van zijn echtgenote overgelegd.
De beroepscommissie is van oordeel dat, gelet op het advies van de medisch adviseur van het ministerie van justitie, niet is gebleken dat strafonderbreking medisch noodzakelijk is.
Ook is niet gebleken dat de aangevoerde omstandigheden, die voortvloeien uit en inherent zijn aan klagers detentie(situatie), zodanig bijzonder zijn dat deze zouden nopen tot strafonderbreking.

De beroepscommissie is voorts van oordeel dat van dringende omstandigheden van zakelijke aard onvoldoende is gebleken. De beroepscommissie acht onvoldoende aannemelijk geworden dat klagers persoonlijke aanwezigheid om zakelijke problemen op te lossen
noodzakelijk is. Reden voor dat oordeel is dat klager op 22 juni 2005 in beroep is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden en vanaf die tijd wist dat hij die straf diende uit te zitten. Door geen voorbereidingen te treffen voor adequate
vervanging tijdens detentie, heeft klager zichzelf in deze - voor hem zeer vervelende - situatie gebracht en kan niet gesproken worden van een dringende omstandigheid van zakelijke aard.

Gelet op het bovenstaande kan de afwijzende beslissing van de Staatssecretaris, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M. Boone en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 26 maart 2008.

secretaris voorzitter

Naar boven