Nummer R-20/7627/GA
Betreft [klager]
Datum 28 maart 2022
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)
1. De procedure
Klager heeft beklag ingesteld tegen de omstandigheden dat een medewerkster zich bemoeide met een gesprek tussen hem en zijn fysiotherapeut, dat zij hem uitmaakte voor leugenaar en dat zij haar naam weigerde te geven.
De beklagrechter bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught heeft op 7 juli 2020 klager niet ontvankelijk verklaard in zijn beklag (VU 2020/888). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.
Klager heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld. Klagers raadvrouw mr. L.M.F. Aarts heeft zich op 28 augustus 2020 gesteld (met een e-mailadres dat kennelijk toebehoort aan mr. E.C.J. Peek).
De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en de directeur van de PI Vught (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.
Mr. E.C.J. Peek heeft op 3 februari 2021 laten weten dat ze klager niet (meer) bijstaat. De beroepscommissie gaat er echter van uit dat mr. L.M.F. Aarts klager nog steeds bijstaat.
2. De beoordeling
Formele punten
Klager heeft verzocht het beroep mondeling te mogen toelichten. Dit verzoek is niet onderbouwd, terwijl de stukken voldoende informatie bevatten om het beroep te kunnen beoordelen. De beroepscommissie wijst het verzoek daarom af.
Klager voert in beroep aan dat hij aanvankelijk niet wist op welk klaagschrift de uitspraak van de beklagrechter betrekking had, omdat in de uitspraak slechts het beklagnummer vermeld stond. Op basis van de stukken is het niet duidelijk geworden of het voor klager kenbaar was dat zijn klaagschriften van 16 mei 2020 bij dit beklagnummer hoorden, bijvoorbeeld doordat klager bericht had gekregen dat deze klaagschriften onder dit nummer waren ingeschreven of doordat de klaagschriften waren gevoegd bij de uitspraak van de beklagrechter. De beroepscommissie acht het in elk geval wenselijk dat de beklagrechter in een uitgewerkte uitspraak het onderwerp van de klacht (kort) omschrijft, zodat klager niet slechts aan de hand van het beklagnummer hoeft te achterhalen waarover de klacht gaat. Dit komt de begrijpelijkheid van de uitspraak ten goede.
Op hetgeen klager heeft aangevoerd met betrekking tot het niet ontvangen van een verweerschrift van de directeur wordt niet ingegaan, nu het beklag in beroep opnieuw ten gronde wordt beoordeeld en in beroep alle stukken aan partijen zijn verstrekt.
Dat geldt ook voor klagers stelling dat hij in de beklagprocedure niet is gehoord. Bovendien volgt uit artikel 62, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) in samenhang met artikel 64, eerste lid, van de Pbw dat de voorzitter, dan wel een door hem aangewezen lid van de beklagcommissie, indien hij het beklag van eenvoudige aard, dan wel kennelijk niet ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond acht, als enkelvoudig lid van de beklagcommissie het klaagschrift kan afdoen en in dat geval klager en de directeur niet in de gelegenheid hoeft te stellen om mondelinge opmerkingen te maken. Van deze bevoegdheid heeft de beklagrechter kennelijk gebruik gemaakt en de beroepscommissie treedt in het algemeen niet in de beoordeling hiervan.
Inhoudelijke beoordeling
Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagrechter. De klachten zien op puur feitelijk handelen van een medewerkster van de inrichting. Daartegen kan geen beklag worden ingesteld. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.
3. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter.
Deze uitspraak is op 28 maart 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. T.B. Trotman, voorzitter, U.P. Burke en mr. R. Raat, leden, bijgestaan door mr. A. Laagland, secretaris.
secretaris voorzitter