Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 22/25399/GV, 21 maart 2022, beroep
Uitspraakdatum:21-03-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          22/25399/GV

Betreft              [klager]

Datum              21 maart 2022

 

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 4 januari 2022 klagers verzoek om langdurend re-integratieverlof afgewezen.

Klagers raadsman, mr. P. Scholte, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klagers verzoek is een uiterste poging om geleidelijk te kunnen terugkeren in de maatschappij. Klager betwist dat hij zijn broer onder druk zou hebben gezet om een toestemmingsformulier op te sturen naar de Penitentiaire Inrichting (PI). Dit vermoeden is niet onderbouwd. Het herstel van klagers contacten met zijn sociale netwerk is van belang voor een delictvrije toekomst. Klagers broer heeft te kennen gegeven dat hij akkoord is met een huisbezoek door klager. Klagers broer is vanwege zijn drukke werkzaamheden niet goed telefonisch bereikbaar, maar dat doet daaraan niet af.

Het recidiverisico is juist hoog wanneer er geen enkele overgang naar de maatschappij wordt gecreëerd. Het is van groot belang dat klager woonruimte vindt. Als klager in de gevangenis zit, kan hij niet reageren op woningen van Woningnet, waarbij hij staat ingeschreven. Klager zou bij Domus (begeleid wonen) worden aangemeld, maar dit heeft zo lang op zich laten wachten dat dit niet meer kan worden gerealiseerd, voordat hij in vrijheid wordt gesteld.

Klagers voorwaardelijke invrijheidsstelling (v.i.) is afgesteld. Door pech is zijn strafzaak in hoger beroep pas na de inwerkingtreding van de Wet straffen en beschermen behandeld. Door nu het verzochte verlof af te wijzen, kan klager zich niet voorbereiden op zijn terugkeer in de maatschappij.

Standpunt van verweerder

Het uitgangspunt is dat vrijheden alleen worden toegekend aan personen die goed gedrag hebben vertoond. Bij klager is sprake van een langdurige harddrugsproblematiek. Onder invloed daarvan heeft hij ook zijn delicten gepleegd. In het v.i.-advies en het detentie- & re-integratieplan (D&R-plan) staat dat er bij klager weinig motivatie is voor gedragsverandering en dat de reclassering het recidiverisico inschat als hoog. Bij terugkomst van het eerste verleende verlof scoorde klager positief op cocaïne. Klagers v.i. is afgesteld. Bij toekenning van de v.i. en re-integratieverlof worden dezelfde aspecten betrokken. Daarnaast heeft klager geen aanvaardbaar verlofadres. De politie heeft het opgegeven adres afgekeurd, omdat de bewoner – klagers broer – heeft aangegeven dat klager daar niet welkom is. Na aandringen van klager heeft zijn broer wel toestemming verleend, maar zijn broer was vervolgens telefonisch niet bereikbaar.

Verweerder betwist dat het verlof noodzakelijk is voor het belijden van het geloof en het bespreken van de erfenis. Dit kan ook in de PI plaatsvinden. Contactherstel met klagers broer is niet te herleiden naar een re-integratiedoel dat in klagers D&R-plan is vastgelegd. Daarin staan geen doelen op het gebied van klagers sociale netwerk. Uit de parlementaire geschiedenis volgt dat er sprake dient te zijn van een gefaseerde opbouw van vrijheden. Klager heeft nog geen kortdurend re-integratieverlof gehad. Het is dan ook niet passend om hem op dit moment langdurend re-integratieverlof te verlenen.

 

3. De beoordeling

Klager is sinds 10 maart 2020 gedetineerd. Hij ondergaat (onder meer) een gevangenisstraf van twintig maanden met aftrek, wegens diefstal met braak. De einddatum van klagers detentie is momenteel bepaald op 28 april 2022.

Uit het overgelegde vrijhedenadvies en het v.i.-advies blijkt het volgende. Klager is op 22 februari 2021 in een Beperkt Beveiligde Inrichting (BBI) geplaatst. Op 12 april 2021 is hij teruggeplaatst in de gevangenis, vanwege een positieve urinecontrole op het gebruik van cocaïne. Klager heeft zijn delict ook gepleegd onder invloed van harddrugs. Hij heeft een zeer omvangrijk strafblad. De reclassering schat het recidiverisico in als hoog. De directeur van de inrichting heeft negatief geadviseerd ten aanzien van klagers verzoek.

De beroepscommissie erkent dat het geleidelijk verlenen van vrijheden van belang is voor een goede terugkeer in de maatschappij, maar zij is in dit geval van oordeel dat voornoemde omstandigheden (reeds) een forse contra-indicatie vormen voor verlofverlening en dat deze een afwijzing van klagers verlofaanvraag rechtvaardigen. Gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4, onder b, c en d van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de bestreden beslissing dan ook niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is op 21 maart 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. D.W.J. Vinkes, voorzitter, F. van Dekken en mr. D. van der Sluis, leden, bijgestaan door mr. P. de Vries, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven