Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/7314/GA, 31 maart 2022, beroep
Uitspraakdatum:31-03-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer           R-20/7314/GA

Betreft              [klager]

Datum              31 maart 2022

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van  [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen de beslissing dat hij niet meer in aanmerking komt voor bezoek zonder toezicht (BZT).

De beklagrechter bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Ter Apel heeft op 18 juni 2020 het beklag ongegrond verklaard (Ta 2020-35). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

Klagers raadsvrouw, mr. M.C. Pedrotti, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en de directeur van de PI Ter Apel (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Er is wel degelijk sprake van een hechte en duurzame relatie met mevrouw. Dit heeft klager ook voldoende aangetoond. Hij heeft met mevrouw een brief opgesteld waaruit hun toekomstplannen blijken. Ook is de inrichting bekend met het feit dat klager en mevrouw al een tijdje een relatie hebben. Ze zijn op de hoogte van de vele telefoongesprekken, alsmede de inhoud daarvan. Uit de bezoekadministratie blijkt dat mevrouw veelvuldig langskomt en gebruik heeft gemaakt van de BZT-momenten. Klager kan niet meer documenten overhandigen, omdat hij geen documenten heeft. De relatie is ontstaan nadat klager gedetineerd is geraakt, dus van samenwonen voor detentie of andere bewijsstukken is geen sprake. De directeur dient een individuele belangenafweging te maken. Er is onvoldoende gewicht toegekend aan de brief, de bezoekmomenten en de telefoongesprekken.

De afwijzing maakt inbreuk op klagers recht op privé- en familieleven als bedoeld in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Er is geen enkele zwaarwegende reden voor de inrichting om hem het BZT te ontzeggen. De beslissing is onredelijk en onbillijk, met name gezien het lange strafrestant dat klager nog heeft.

Daarnaast verkeert klager in een nadeligere positie in de PI Apel dan in andere gevangenissen, aangezien in andere gevangenissen minder strikte voorwaarden worden gesteld voor BZT.

Standpunt van de directeur

De directeur verwijst naar het verweerschrift in beklag.

 

3. De beoordeling

Op grond van artikel 38, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft een gedetineerde het recht om gedurende ten minste één uur per week op in de huisregels vastgestelde tijden en plaatsen bezoek te ontvangen. Bij langer gedetineerden wordt onder bepaalde voorwaarden ook BZT toegestaan, waarbij eventueel seksueel contact mogelijk is. BZT is geen recht op grond van de Pbw. Op grond van artikel 3.8.1 van de huisregels van de PI Ter Apel kan een gedetineerde die in het gevangenisregime verblijft maximaal twee uren en drie kwartier BZT per maand ontvangen. In dit artikel staan de nadere criteria om voor BZT in aanmerking te komen. Artikel 3.8.1 van de huisregels is volgens de directeur per 15 november 2019 gewijzigd en de voorwaarden zijn aangescherpt. Een gedetineerde die voor 15 november 2019 maandelijks BZT heeft genoten en daar na 15 februari 2020 van gebruik wilde blijven maken, werd tot en met 15 februari 2020 in de gelegenheid gesteld om aan te tonen dat aan de nieuwe voorwaarden werd voldaan.

Artikel 3.8.1, eerste tot en met derde lid, van de huisregels van de PI Ter Apel luidt:

Om voor BZT in aanmerking te komen dient u te voldoen aan de volgende criteria:

1.  U verblijft gedurende een aaneengesloten periode van zes maanden in één of meerdere normaal beveiligde penitentiaire inrichtingen zijnde gevangenis of HvB;

2.  Het BZT draagt, naar het oordeel van de directeur, redelijkerwijs bij tot het behoud of het versterken van de band tussen u en uw partner en is van belang voor de terugkeer van u in een samenleving/uw land van herkomst;

3.  De band tussen u en uw partner is naar het oordeel van de directeur hecht en duurzaam. Om in aanmerking te komen voor BZT dient u zelf bewijsstukken aan te leveren waaruit blijkt dat sprake is van een hechte en/of duurzame relatie tussen u en uw partner. Een hechte en/of duurzame relatie wordt aangenomen, indien:

*   bewijsstukken kunnen worden aangeleverd van een huwelijk, een geregistreerd partnerschap of een samenlevingsverband (in de vorm van een samenlevingscontract) tussen u en uw partner;

*   een uittreksel van het bevolkingsregister of een ander bewijs wordt aangeleverd waarmee kan worden aangetoond dat uw partner op hetzelfde woonadres staat ingeschreven;

*   Een geboorteakte wordt aangeleverd waaruit blijkt dat u en uw partner samen een kind hebben;

*   Een bewijs wordt aangeleverd waaruit blijkt dat u en uw partner bij het pensioenfonds staan ingeschreven als pensioenpartners;

*   Een bewijs wordt aangeleverd waaruit blijkt dat u en uw partner beide eigenaar zijn van dezelfde woning;

*   Een bewijs wordt aangeleverd waaruit blijkt dat er op het adres van of uzelf of uw partner een minderjarig kind van ofwel uzelf of uw partner staat ingeschreven;

*   Indien één van bovengenoemde zaken niet aangetoond kan worden, is het aan uzelf om op een andere wijze aan te tonen dat er sprake is van een hechte en duurzame relatie. In die gevallen is het altijd aan de directeur om te besluiten al dan niet toestemming voor BZT te geven.

Uit het voorgaande volgt dat, indien geen bewijsstuk kan worden overgelegd, er voor een gedetineerde de mogelijkheid is om de duurzame en hechte band met zijn partner op een andere wijze aan te tonen. De directeur dient dan een individuele belangenafweging te maken. De beroepscommissie heeft eerder overwogen dat in dat kader bijvoorbeeld kan worden gekeken naar bezoekersoverzichten, telefoongesprekken en verklaringen van de gedetineerde richting het personeel (RSJ 22 juni 2020, R-19/5606/GA).

Door en namens klager is naar voren gebracht dat de relatie tijdens detentie is ontstaan. Zijn partner is in de periode van 25 augustus 2018 tot en met 14 februari 2020 in totaal 26 keer op bezoek is geweest, waarvan 11 keer in het kader van BZT. Door klager is een motivatiebrief overgelegd, geschreven door hem en zijn partner. Hierin komt naar voren dat zij zich hebben verloofd en toekomstplannen hebben om na klagers detentie te trouwen en een gezin te stichten. Door en namens klager is tevens naar voren gebracht dat, gelet op de zijn ongewenstverklaring, de gezamenlijke toekomst naar alle waarschijnlijkheid in Polen zal liggen. Klager beschikt daar over een woning.

De directeur heeft klagers verzoek tot voortzetting van het BZT na 15 februari 2020 afgewezen, omdat klager volgens de directeur onvoldoende heeft aangetoond dat er sprake is van een duurzame en hechte relatie tussen hem en zijn partner. De directeur heeft daarbij betrokken dat onvoldoende is komen vast te staan dat de relatie na detentie zal voortbestaan en dat deze bij zal dragen aan klagers re-integratie en een delictvrije toekomst.

Op grond van de hierboven genoemde omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, is de beroepscommissie van oordeel dat in redelijkheid moet worden aangenomen dat sprake is van een hechte en duurzame relatie tussen klager en zijn partner.

In het kader van een humane tenuitvoerlegging van detentie is het van belang om de relatie met een partner te kunnen onderhouden en te versterken. BZT draagt daar redelijkerwijs aan bij. Het onderhouden en versterken van de relatie is in beginsel ook van belang voor de terugkeer in de samenleving of het land van herkomst. Of een relatie na detentie zal standhouden is een factor die zich hoe dan ook moeilijk laat voorspellen, zodat naar het oordeel van de beroepscommissie daaraan bij de door de directeur te maken belangenafweging geen doorslaggevend belang kan worden gehecht.

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, wordt de beslissing van de directeur om klager niet langer BZT toe te staan als onredelijk en onbillijk aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagrechter vernietigen en het beklag alsnog gegrond verklaren. Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan zijn te maken, komt klager een tegemoetkoming toe. De beroepscommissie zal deze vaststellen op €30,-.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €30,-.

Deze uitspraak is op 31 maart 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. T.B. Trotman, voorzitter, U.P. Burke en mr. R. Raat, leden, bijgestaan door mr. A. Laagland, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven