Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/20199/GA, 4 juli 2022, beroep
Uitspraakdatum:04-07-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer 21/20199/GA

Betreft [Klager]

Datum 4 juli 2022

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen een disciplinaire straf van vijf dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, zonder televisie, vanwege het poseren voor een foto die is geplaatst op Instagram, ingaande op 11 december 2020 om 15:30 uur en eindigend op 16 december 2020 om 15:30 uur.

De beklagcommissie bij de Penitentiaire Inrichtingen (PI) Middelburg heeft op 24 februari 2021 het beklag ongegrond verklaard (MB-2020-613). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

Klagers raadsvrouw, mr. S. van Minderhout, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klagers raadsvrouw en mevrouw […], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de PI Middelburg, gehoord via telehoren op de zitting van 22 februari 2022. Klager, die zich inmiddels in vrijheid bevindt, was op behoorlijke wijze opgeroepen. Klagers raadsvrouw heeft voorafgaand aan de zitting schriftelijk bericht dat klager niet ter zitting zal verschijnen.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Het schriftelijk verslag is niet voorafgaand aan hoorgesprek aangezegd. Pas toen klager in het hoorgesprek met de directeur – ter gelegenheid van de afhandeling van dit schriftelijk verslag – aangaf dat dit niet was gebeurd, is het schriftelijk verslag alsnog in het bijzijn van de directeur aangezegd. Door de beklagcommissie is overwogen dat het schriftelijk verslag kort voorafgaand aan het gesprek met directeur is aangezegd, maar dit is volgens klager niet juist. Dat de directeur het schriftelijk verslag nog niet had afgehandeld, maar daarmee wel al was aangevangen, maakt dat niet overeenkomstig artikel 50, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) is gehandeld.

Verder is aangevoerd dat niet alle feiten en omstandigheden zijn meegenomen in de beoordeling, de beslissing op onjuiste gronden is genomen en dat de beslissing een motiveringsgebrek bevat. Er is volgens klager geen sprake van strafwaardig handelen. De foto is niet genomen in een afgesloten en voor hem verboden ruimte, maar in de bezoek-/recreatieruimte. Klager heeft de foto niet gemaakt en vervolgens op Instagram geplaatst. Klager stelt dat hij niet op de hoogte was van het nemen van de foto en dat hij hiertoe ook geen opdracht heeft gegeven. De foto betreft een screenshot dat is gemaakt tijdens een skypemoment, waarbij toezicht werd gehouden door het personeel. Klager en zijn medegedetineerde zijn er door het personeel niet op aangesproken dat zij niet samen voor de camera mochten verschijnen. Niet valt in te zien om welke reden klager ervan op de hoogte zou zijn geweest dat de foto is gemaakt. Dit wordt in de uitspraak van de beklagcommissie ook niet gemotiveerd. Klager heeft niet meegewerkt aan het maken van de foto. Als al een disciplinaire straf had mogen worden opgelegd, is de duur van vijf dagen disproportioneel voor de wetenschap dat er een foto werd gemaakt. Verzocht wordt om voor wat betreft de hoogte van de tegemoetkoming aan te sluiten bij de categorie “materieel gegrond: strafcel, afzonderingscel” à €10,- per dag.

Standpunt van de directeur

De directeur persisteert bij het gevoerde verweer in beklag. In aanvulling daarop is ter zitting aangevoerd dat het schriftelijk verslag leidend is geweest voor de oplegging van de bestreden disciplinaire straf, maar dat de oplegging van deze disciplinaire straf pas heeft plaatsgevonden nadat klager is gehoord. Er is niet gehandeld in strijd met de wet.

Het maken van foto’s was niet toegestaan, daarvan was klager op de hoogte. Het is een duidelijke pose, klager en zijn medegedetineerde staan schouder aan schouder op de foto. Als de foto al een screenshot zou zijn van een skypegesprek van klagers medegedetineerde met zijn familie, dan had klager ook zijn gezicht even voor de camera kunnen laten zien, in plaats van de genoemde pose aan te nemen. Ook was klager ervan op de hoogte dat het hem niet was toegestaan kleding van het merk van deze medegedetineerde te dragen, hoewel hij daarvoor in dit geval niet is gesanctioneerd. Dit sterkt wel de overtuiging dat sprake is van een pose.

Dat klager niet is aangesproken door het personeel op zijn gedrag, maakt niet dat hij zelf geen uitvoering moet geven aan de kennis die hij heeft van de regels. Gedetineerden moeten niet afwachten tot zij aangesproken worden door het personeel op hun gedragingen, maar moeten hierin zelf ook inzet tonen.

Ten aanzien van de stelling van de raadsvrouw dat de ruimte niet afgesloten zou zijn geweest, is het standpunt dat het woord “zou” in het schriftelijk verslag duidt op een veronderstelling. Deze veronderstelling is gecorrigeerd naar aanleiding van de informatie uit het hoorgesprek met klager. Klager is disciplinair gestraft voor het poseren voor een foto die daarna op Instagram is geplaatst, terwijl hij wist dat dit niet mocht.

3. De beoordeling

Op 11 december 2020 is aan klager een disciplinaire straf van vijf dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel opgelegd vanwege het poseren voor een foto die is geplaatst op Instagram.

Op grond van artikel 51, eerste lid, onder a, in verbinding met artikel 50, eerste lid, van de Pbw kan de directeur een gedetineerde een disciplinaire straf opleggen van opsluiting in een strafcel dan wel een andere verblijfsruimte als de gedetineerde betrokken is bij feiten die onverenigbaar zijn met de orde of de veiligheid in de inrichting dan wel met de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming. Voorafgaand aan de oplegging deelt de rapporteur de gedetineerde zijn voornemen mede – zo bepaalt het eerste lid van artikel 50 van de Pbw – de directeur verslag te doen van de feiten die onverenigbaar zijn met de orde of de veiligheid in de inrichting dan wel de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming. In het schriftelijk verslag is genoteerd dat aan de gedetineerde de verslaglegging niet is meegedeeld. Uit het verhandelde ter zitting komt naar voren dat het schriftelijk verslag pas aan klager is aangezegd toen hij tijdens het hoorgesprek met de directeur (in het kader van de afhandeling van dit schriftelijk verslag en de oplegging van de bestreden disciplinaire straf) kenbaar heeft gemaakt dat het schriftelijk verslag niet voorafgaand aan dit gesprek aan hem was aangezegd. De beroepscommissie stelt daarom vast dat het schriftelijk verslag niet (tijdig) aan klager is aangezegd.

Het aanzeggen moet worden aangemerkt als een wezenlijk element van de strafprocedure, aangezien de gedetineerde zich op zijn verdediging ten overstaan van de directeur moet kunnen voorbereiden (vgl. RSJ 2 februari 2017, 16/2785/GA). Nu niet is voldaan aan het wettelijk voorschrift van artikel 50, eerste lid, van de Pbw, moet het beklag op formele gronden gegrond worden verklaard.

De beroepscommissie overweegt met betrekking tot het beklag inhoudelijk gezien het volgende. De beroepscommissie stelt vast dat klager en zijn medegedetineerde schouder aan schouder voor de camera staan en dat zij beiden gekleed zijn in een T-shirt van het merk van de medegedetineerde. Deze foto is daarna op het Instagramaccount van het kledingmerk van deze medegedetineerde geplaatst. Naar het oordeel van de beroepscommissie staan klager en zijn medegedetineerde poserend op de foto en is geen sprake van een situatie waarbij klager spontaan de familie van zijn medegedetineerde zou groeten tijdens een skypegesprek tussen de medegedetineerde en diens familie. Bovendien is de kwaliteit van de foto goed en is er geen enkele indicatie dat sprake is van een screenshot dat gemaakt zou zijn tijdens een skypegesprek met familieleden. De beroepscommissie acht dit dan ook niet aannemelijk. Uit het dossier en verhandelde ter zitting komt naar voren dat klager wist dat het niet was toegestaan om samen met een medegedetineerde te poseren voor de camera en een foto te maken. Dat hij destijds niet is aangesproken door het personeel doet daar niet aan af. Klagers gedrag levert een strafwaardige handeling op. De beslissing van de directeur om klager de bestreden disciplinaire straf op te leggen, kan gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan zijn te maken, komt klager een tegemoetkoming toe. De beroepscommissie zal deze in dit geval, gelet op het vormverzuim, vaststellen op €17,50.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €17,50.

Deze uitspraak is op 4 juli 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. C. Fetter, voorzitter, mr. M.F.A. van Pelt en mr. M.J. Stolwerk, leden, bijgestaan door mr. Y.P. Schleijpen, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven