Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 07/2890/TB, 20 maart 2008, beroep
Uitspraakdatum:20-03-2008

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 07/2890/TB

betreft: [klager] datum: 20 maart 2008

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.A.W. Knoester, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een beslissing van 22 oktober 2007 van de Staatssecretaris van Justitie, verder te noemen de Staatssecretaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Ter zitting van de beroepscommissie van 7 februari 2008, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam, zijn gehoord mevrouw mr. K.J. Kerdel, kantoorgenote van klagers raadsman mr. J.A.W. Knoester, en namens de Staatssecretaris, [...] en [...],
werkzaam bij de Dienst Justitiële Inrichtingen van het ministerie van Justitie, en [...], behandelcoördinator bij FPC Veldzicht te Balkbrug.
Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorggedragen, heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot overplaatsing van de longstayafdeling naar een behandelafdeling afgewezen.

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak ter beschikking gesteld (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege. Sinds 1 april 1999 verblijft hij op de longstayafdeling van FPC Veldzicht te Balkbrug (hierna Veldzicht).
Bij brief van 28 augustus 2007 heeft klagers raadsman onder verwijzing naar de uitgebrachte zesjaarsrapportage van 15 en 26 juni 2007 de Staatssecretaris verzocht klager over te plaatsen naar een behandelafdeling. Bij brief van 5 september 2007 heeft
de
Staatssecretaris geantwoord dat het verzoek om overplaatsing in beginsel niet wordt ingewilligd.
Bij brief van 17 september 2007 heeft klagers raadsman opnieuw verzocht om overplaatsing, onder verwijzing naar de beslissing tot verlenging van klagers tbs van de rechtbank te Zutphen van 7 september 2007. Bij brief van 22 oktober 2007 heeft de
Staatssecretaris geantwoord dat het verzoek om overplaatsing in beginsel niet wordt ingewilligd.

3. De standpunten
Klager kan zich niet verenigen met de afwijzing van zijn overplaatsingsverzoek.
Deze beslissing is onzorgvuldig nu deze is genomen zonder het hoofd van Veldzicht te raadplegen. De Staatssecretaris wil in feite een verzoek tot overplaatsing alleen beoordelen als het verzoek door de inrichting wordt gedaan. In de uitgebrachte
zesjaarsverlengingsrapportage van juni 2007 wordt echter geadviseerd de mogelijkheid van een hernieuwde behandeling te onderzoeken. [Behandelcoördinator] heeft tijdens de verlengingsprocedure eveneens aangegeven dat klagers behandelmogelijkheden
bekeken
moeten worden, hetgeen is vermeld in de verlengingsbeslissing van de rechtbank te Zutphen. Uiteindelijk is de mening van Veldzicht wel gevraagd.
Veldzicht acht de stap naar behandeling nu te groot, omdat klager onvoldoende zicht op de problematiek van zijn delict en ziektebeeld heeft. Van Veldzicht valt derhalve geen overplaatsingsverzoek te verwachten. Dit neemt niet weg dat de
Staatssecretaris
zelf periodiek dient te toetsen of behandeling mogelijk is nu op de longstay geen behandeling plaatsvindt. Immers, volgens paragraaf 3.6 van het Longstay Beleidskader 2005 is het uitgangspunt dat ter beschikking gestelden een op terugkeer in de
samenleving gerichte behandeling ondergaan. Het had in dit geval op de weg van de Staatssecretaris gelegen om een onafhankelijke commissie in te schakelen om te bezien of klager nog op zijn plaats is op de longstayafdeling. In dit verband wordt
verwezen
naar het advies van de Raad van 23 maart 2004, waarin is gepleit voor toetsing door een onafhankelijke commissie. Dit geldt te meer, nu [Behandelcoördinator] ter zitting van de beroepscommissie een terughoudender standpunt inneemt dan bij de rechtbank.
Volgens klager hebben er slechts drie gesprekken met hem plaatsgehad. Dat is te mager om te kunnen concluderen dat behandeling nog niet mogelijk is. Hij heeft op de longstayafdeling een positieve ontwikkeling doorgemaakt en heeft aangetoond dat hij nu
meer aankan. Dat is het maximale wat hij op de longstayafdeling kan aantonen. De volgende stap is dan behandeling. Klager is daarvoor op dit moment zeer gemotiveerd. Het is dan ook te voorbarig om zonder onafhankelijk oordeel te concluderen dat klager
nog niet behandelbaar is. In dit verband wordt verder nog verwezen naar de uitspraak van het hof Arnhem van 5 maart 2007 (LJN AZ9802).

De Staatssecretaris heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Het beroep is ongegrond. De bestreden beslissing is niet onzorgvuldig genomen. De Staatssecretaris heeft zich in haar beslissing van 22 oktober 2007 aangesloten bij het vonnis van de rechtbank en klagers raadsman verwezen naar de behandelcoördinator
van
klager. Op grond van het Longstay Beleidskader 2005 dient het hoofd van de inrichting een overplaatsingsverzoek bij de Staatssecretaris in te dienen, als het delictrisico is verminderd of wanneer zich behandelmogelijkheden voordoen. Tot op heden is van
Veldzicht geen overplaatsingsverzoek ten aanzien van klager ontvangen. Naar aanleiding van het beroep is contact opgenomen met Veldzicht. Volgens Veldzicht is er op dit moment nog geen behandelmogelijkheid. Zolang de Staatssecretaris geen rapportage
van de inrichting ontvangt waaruit blijkt dat klager voor behandeling in aanmerking komt, kan een overplaatsingsverzoek van klager niet worden ingewilligd.

[Behandelcoördinator] heeft op verzoek van de Staatssecretaris de volgende inhoudelijke toelichting gegeven.
Dankzij het klimaat van de longstayafdeling waarin behandeldruk afwezig is en waarbij zoveel mogelijk is aangesloten bij zijn behoeften, heeft klager een positieve ontwikkeling kunnen doormaken. Deze ontwikkeling moet echter niet overschat worden in
die
zin, dat klager nu toe zou zijn aan behandeling op een behandelafdeling. Het verleden heeft aangetoond dat klager gemakkelijk wordt overschat doordat hij gewenst gedrag kan laten zien, maar dat het vervolgens tot delictherhaling kan komen omdat hij nog
onvoldoende mogelijkheden heeft om met voor hem stressvolle situaties om te gaan. Ook nu zijn die signalen er in de vorm van lichamelijke klachten en ziekmeldingen.
Bij de rechtbank is aangegeven dat er een positieve ontwikkeling en stijgende lijn in klagers functioneren is en dat het goed zou zijn om te onderzoeken of klager voor behandeling in aanmerking zou kunnen komen. Daarmee werd bedoeld om vanuit de
veilige
situatie van de longstayafdeling te bekijken of klager behandeldruk aankan. Niet werd bedoeld dat klager naar een behandelafdeling zou moeten, omdat klager daarmee overvraagd zou worden. In de inrichting vinden gesprekken van de psychiater en klager
plaats over klagers delicten en zijn seksuele beleving. Met klager is besproken dat deze gesprekken plaatsvinden om te bezien of hij voor behandeling in aanmerking komt. Uit die gesprekken blijkt dat klager zijn delicten bagatelliseert, dat hij zegt
zich bepaalde, wel gebeurde dingen niet te kunnen herinneren, dat hij bij doorvragen boos wordt en de verantwoordelijkheid buiten zichzelf legt. Dit bevestigt het oordeel dat plaatsing op een behandelafdeling een stap te ver is en dat vanuit de
longstayafdeling moet worden bekeken of hij voor behandeling in aanmerking komt. Klager is een zeer kwetsbare man met chronische psychopathologie. Om die reden is het in het verleden ook nooit tot een delictscenario gekomen. Klager heeft onvoldoende
zicht op wat behandeling inhoudt.
Ook de zesjaarsrapporteurs geven aan dat klager een kwetsbare man is en dat heel voorzichtig bekeken moet worden in hoeverre hij in staat is om over zijn delicten te praten. Deze rapporteurs en de inrichting zitten op dezelfde lijn.
Een overplaatsing naar een behandelafdeling zal klager uit zijn evenwicht brengen en de ingezette behandelinterventies verstoren. Een prognose is moeilijk te geven. Bij nieuwe ontwikkelingen of gebeurtenissen zie je de spanning bij klager toenemen. Dit
uit zich in lichamelijke klachten, vermeende vergeetachtigheid en boos worden. Het spreken over een delictscenario in de veilige omgeving van de longstayafdeling lijkt op zichzelf al een stap te ver voor klager.

4. De beoordeling
Ingevolge artikel 20, eerste lid, Reglement verpleging ter beschikking gestelden (Rvt) kan de Staatssecretaris, met inachtneming van de eisen van artikel 11, tweede lid, Bvt, indien de omstandigheden zulks wenselijk achten, ambtshalve of op
schriftelijk
verzoek van het hoofd van de inrichting waarin de ter beschikking gestelde verblijft, beslissen dat de ter beschikking gestelde naar een andere inrichting zal worden overgeplaatst.

Bij de overplaatsing van ter beschikking gestelden dient de Staatssecretaris, op grond van artikel 11, tweede lid, van de Bvt in haar overwegingen te betrekken:
a) de eisen die de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de ter beschikking gestelde voor de veiligheid van anderen dan de ter beschikking gestelde of de algemene veiligheid van personen of goederen stelt, en
b) de eisen die de behandeling van de ter beschikking gestelde gezien de aard van de bij hem geconstateerde gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens stelt.

Zoals de beroepscommissie bij uitspraak 00/657/TB van 20 november 2000 heeft overwogen, moet een afwijzing van het verzoek om overplaatsing van een ter beschikking gestelde worden gelijkgesteld met de weigering te beslissen op een verzoek tot
overplaatsing conform artikel 11 Bvt dan wel op een verzoek tot observatie als bedoeld in artikel 13 Bvt. De beslissing tot afwijzing van een verzoek om overplaatsing van een ter beschikking gestelde is op grond van deze uitspraak een voor beroep
vatbare beslissing.

Het vorenstaande brengt mee dat de Staatssecretaris niet alleen op verzoek van het hoofd van een inrichting kan beslissen over overplaatsing. Ook een ter beschikking gestelde kan een overplaatsingsverzoek bij de Staatssecretaris indienen, waarop de
Staatssecretaris dan op grond van artikel 20, eerste lid, Rvt ambtshalve dient te beslissen.
De Staatssecretaris dient derhalve een verzoek van een ter beschikking gestelde tot overplaatsing in behandeling te nemen en dient de inrichting van verblijf om inlichtingen te vragen voordat zij op het overplaatsingsverzoek een beslissing neemt. De
zorgvuldigheid vereist immers dat de Staatssecretaris, indien ambtshalve een beslissing moet worden genomen, zelfstandig inlichtingen bij het hoofd van de inrichting inwint op basis waarvan die beslissing kan worden genomen.

Nu de Staatssecretaris ten aanzien van klager na het nemen van de bestreden beslissing alsnog inlichtingen bij Veldzicht heeft ingewonnen, zal de beroepscommissie thans geen gevolgen verbinden aan de omstandigheid dat de Staatssecretaris ten tijde van
het nemen van de bestreden beslissing in strijd met de vereiste zorgvuldigheid geen inlichtingen bij Veldzicht heeft ingewonnen.

Inhoudelijk wordt het volgende overwogen.

In de zesjaarsrapportage van juni 2007 wordt aangegeven dat het, gezien klagers positieve ontwikkeling en wens tot behandeling, de moeite waard is om de behandelmogelijkheden van klager te onderzoeken. Beide rapporteurs staan daarbij een voorzichtige
benadering voor. Zo heeft [...], psychiater, in zijn rapportage van 15 juni 2007 op pagina 17 aangegeven dat klagers behandelwens als oprecht overkomt en dat zijn veranderde motivatie voor behandeling een startpunt zou kunnen zijn om een op
vermindering
van delictgevaar gerichte behandeling te starten. Op pagina 18 heeft hij aangegeven dat hij niet optimistisch is over het resultaat van behandeling, maar dat het gezien de veranderingen bij klager de moeite waard is om nog eens de behandelmogelijkheden
van klager te onderzoeken, te beginnen met de verkenning van klagers seksuele belevingswereld en het opstellen van een delictscenario.
[...], klinisch psycholoog, heeft in zijn rapportage van 26 juni 2007 op pagina 11 aangegeven dat voorzichtigheid is geboden, daar klagers huidige functioneren sterk bepaald lijkt te worden door de eigenschappen van de longstayafdeling en klager in het
verleden meer vrijheden heeft gekregen, waarna het tot ernstige recidive is gekomen. Op pagina 12 heeft hij aangegeven dat hij klager heeft aangeraden om zijn wens tot plaatsing op een behandelafdeling te bespreken met zijn behandelingscoördinator en
zijn afdelingshoofd.

Uit de inlichtingen van klagers behandelcoördinator komt naar voren dat klager binnen de veilige omgeving van de longstayafdeling zonder behandeldruk tot een positieve ontwikkeling is gekomen en dat op grond daarvan kan worden onderzocht of hij voor
behandeling in aanmerking kan komen. Dit onderzoek moet binnen de veilige omgeving van de longstayafdeling plaatsvinden, aangezien klager zeer kwetsbaar is en bij overplaatsing naar een behandelafdeling overvraagd wordt. De verklaring van
[behandelcoördinator] tijdens de verlengingsprocedure bij de rechtbank moet in die zin uitgelegd worden. In het kader van bedoeld onderzoek vinden gesprekken van de psychiater met klager plaats over klagers delicten en zijn seksuele beleving. Klagers
reactie daarop bevestigt volgens de behandelcoördinator zijn oordeel dat een dergelijk onderzoek op een behandelafdeling klager uit zijn evenwicht zal brengen en de op de longstayafdeling ingezette behandelinterventies zal verstoren.

In het licht van bovenvermelde zesjaarsrapportage en de visie van klagers behandelcoördinator, kan niet worden geconcludeerd dat een voortgezet verblijf van klager op de longstayafdeling, waarbij zijn behandelmogelijkheden worden onderzocht, niet
langer
in de rede ligt. Het moet volgens klagers behandelcoördinator immers juist in klagers belang worden geacht dat dit onderzoek op de longstayafdeling en niet op een behandelafdeling plaatsvindt.

De beroepscommissie acht in het algemeen een onderzoek door een commissie van externe deskundigen, zoals verzocht door klager, wenselijk, maar ziet geen aanleiding voor een dergelijk onderzoek ten aanzien van klager, gezien de uit de stukken en de
zitting naar voren komende behandelgeschiedenis van klager en het verloop van het onderzoek naar zijn behandelmogelijkheden op de longstayafdeling.

De beslissing tot afwijzing van klagers verzoek tot overplaatsing kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, om die reden niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A.M. van Woensel, voorzitter, prof. dr. F.A.M. Kortmann en drs. J.R. van Veldhuizen, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 20 maart 2008

secretaris voorzitter

Naar boven