Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/20574/GA, 22 maart 2022, beroep
Uitspraakdatum:22-03-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          21/20574/GA

Betreft              [Klager]

Datum              22 maart 2022

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen:

a.         een ordemaatregel van uitsluiting van activiteiten, voor de duur van zeven dagen, vanwege een zoekgeraakt schilmes, ingaande op 4 januari 2021, en de omstandigheid dat zijn recht op persoonlijke verzorging gedurende de ordemaatregel is ontnomen (A-2021-22);

b.         het ontnemen van zijn recht om te bellen met zijn advocaat gedurende de ordemaatregel van 4 januari 2021 (A-2021-39);

c.         het niet mogen ontvangen van bezoek in een aparte ruimte, terwijl hij op de lijst van gedetineerden met een vlucht-/maatschappelijk risico (GVM) staat (A-2021-72).

De beklagrechter bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Arnhem heeft op 12 maart 2021 de klachten onder a. en c. ongegrond verklaard en het beklag onder b. gegrond verklaard en daarbij aan klager een tegemoetkoming toegekend van €30,-.

Klagers raadsman, mr. R.F. Nelisse, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en […], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de PI Arnhem, gehoord op de (digitale) zitting van 3 februari 2022.

Namens de beroepscommissie zijn op 15 februari 2022 bij de directeur schriftelijk nadere inlichtingen opgevraagd. De reactie van de directeur is op 24 februari 2022 bij het secretariaat van de Raad binnengekomen en is aan klager en zijn raadsman toegezonden, waarbij de gelegenheid is geboden om daarop binnen een termijn van zeven dagen te reageren. Van die gelegenheid is geen gebruik gemaakt.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Beklag onder a.

De beklagrechter heeft de klachten gedenatureerd en daarmee minder zwaarwegend gemaakt. Immers, de klachten luidden dat klager ten onrechte is uitgesloten van activiteiten, hij in dat kader gedurende het dagprogramma is ingesloten, hem het recht op persoonlijke verzorging is ontnomen, hij niet is gehoord alvorens de oplegging van de ordemaatregel en de ordemaatregel niet voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. De beklagrechter heeft de klachten met behulp van een stropopredenering teruggebracht tot een onaanvaardbaar minimum. Zo heeft de beklagrechter in dat kader – onder meer – overwogen dat de beslissing tot afzondering niet onredelijk of onbillijk is, terwijl het beklag niet ziet op de afzondering, maar op de insluiting. Daarnaast is niet beslist op klagers klacht inzake zijn recht op persoonlijke verzorging. Een gedetineerde moet minimaal twee keer per week de gelegenheid krijgen om te douchen. Het had mogelijk moeten zijn om gedurende de ordemaatregel in kleine groepjes te gaan douchen. Klager heeft op cel een wastafel, maar hem is geen emmer of washandje gegeven. Vanaf 6 januari 2021 kon weer worden gelucht, maar douchen kon niet.

Met betrekking tot klagers klacht dat hij niet is gehoord, geldt dat directeur niet heeft gesteld dat de vereiste spoed zich tegen het horen verzette, maar slechts dat het horen te arbeidsintensief zou zijn. Dat is een niet rechtens te respecteren reden om het horen achterwege te laten. Er was geen sprake van een vereiste spoed die zich daartegen verzette. Voor hetzelfde geld had klager middels het horen kunnen aangeven dat hij wist waar het schilmesje zich bevond en/of dat hij andere informatie had. Het niet horen heeft nietigheid van de ordemaatregel tot gevolg gehad.

Gedurende de ordemaatregel werd overigens nauwelijks gezocht naar het schilmesje en het is uiteindelijk ook niet meer gevonden.

Beklag onder b.

De beklagrechter heeft het beklag inadequaat en daarmee onjuist gemotiveerd gegrond verklaard. Overwogen is dat de beslissing van de directeur om klager niet in de gelegenheid te stellen om zijn advocaat te consulteren gedurende de duur van de opgelegde ordemaatregel onredelijk en onbillijk was. Klager was weliswaar uitgesloten van deelname aan activiteiten, maar het telefoneren met de advocaat valt niet onder de activiteiten waarvan hij was uitgesloten, zodat er geen wettelijke basis was voor het weigeren van telefonisch contact met de advocaat. De redelijkheid en billijkheid zijn derhalve geen oordeelscriterium in dezen. Het door klager ondervonden ongemak – het niet kunnen bellen met zijn raadsman over het al dan niet horen van een getuige in het kader van een regiezitting die twee dagen later zou plaatsvinden – staat niet in verhouding tot de toegekende tegemoetkoming. Klager heeft bij het afdelingspersoneel duidelijk en middels papieren kenbaar gemaakt dat hij om voornoemde reden met zijn raadsman wilde bellen. Daarnaast dient middels een hogere tegemoetkoming ook een signaal uit te gaan naar de directeur. Verzocht wordt om een tegemoetkoming van op zijn minst €300,-.

Beklag onder c.

De beklagrechter heeft het beklag gedenatureerd. Het beklag ziet op het feit dat de veiligheid van klager, jegens wie een liquidatiegevaar bestaat, en zijn bezoekers onnodig wordt veronachtzaamd, daar hij zijn bezoekers niet in een aparte ruimte mag ontvangen. Hierdoor krijgen eventuele belagers de mogelijkheid om klager en/of zijn bezoekers iets aan te doen. Ook kunnen bezoekers van andere gedetineerden aldus zien wie klager bezoekt en hen buiten de inrichting opwachten om hen iets aan te doen. De gang van zaken in dezen is grovelijk onzorgvuldig geweest, daar de directeur in strijd met de circulaire 'Beleid gedetineerden met vlucht-/maatschappelijk risico' van 16 juli 2018 (oud) (hierna: de circulaire) geen advies heeft ingewonnen met betrekking tot het bezoek van klager en het bezoek van klager niet individueel met toezicht heeft laten plaatsvinden. Dat klager de ‘eventuele’ dreiging niet heeft kunnen concretiseren, is voorts een ondeugdelijke motivering. Er is immers sprake van liquidatiegevaar volgens het Gedetineerden Recherche Informatiepunt (GRIP). Daarnaast is gaandeweg inzake klagers situatie gebleken van een novum, inhoudende dat twee gedetineerden zijn geplaatst op klagers afdeling die nauw contact hebben met de familie van het slachtoffer in klagers strafzaak. Nadat dit na enige tijd bij klager kenbaar was geworden, voelde hij zich bedreigd. Dit heeft klager ook aangegeven bij het inrichtingspersoneel.

De aan klager opgelegde GVM-maatregelen rijmen niet met elkaar. Ingevolge de circulaire moeten de opgelegde GVM-maatregelen op elkaar aansluiten. Het is niet te volgen dat het bellen met bezoek moet worden ingekort omwille van veiligheidsreden om vervolgens wel bezoek te moeten ontvangen in een openlijke ruimte.

Standpunt van de directeur

Beklag onder a.

Het staat gedetineerden vrij om aan te geven als ze informatie hebben over – in dit geval –  het zoekgeraakte schilmesje. Het was niet mogelijk om in deze acute situatie iedere gedetineerde te horen, daar het in totaal op afdeling D1 en D2 om negentig gedetineerden ging. Deze afdelingen hebben gezamenlijke activiteiten, waarbij materiaal en spullen over en weer gaan. Om die reden moesten beide afdelingen worden ingesloten. Alle gedetineerden hebben wel afzonderlijk een afschrift ontvangen van de ordemaatregel, welke onverwijld is uitgereikt. Het was geen misverstand dat het schilmesje kwijt was. Het onderzoek is uiteindelijk gestaakt, omdat het te lang duurde en er geen aanwijzingen meer waren  waar het schilmesje zich zou kunnen bevinden. Het opleggen van de ordemaatregel was noodzakelijk in het belang van de handhaving van de orde en de veiligheid in de inrichting dan wel in het belang van een ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming van de gedetineerden binnen de PI Arnhem. Op 6 januari 2021 is de ordemaatregel beëindigd.

Voorafgaand aan de oplegging van de ordemaatregel heeft klager kunnen douchen alsook na de beëindiging van de ordemaatregel. Hiervoor is voldoende tijd in het dagprogramma. Dat klager dagenlang niet heeft kunnen douchen, klopt dan ook niet. De gedetineerden kunnen zich bovendien wassen op hun eigen cel, alwaar zich een wastafel bevindt.

Beklag onder b.

Het recht op geprivilegieerd contact met een advocaat is een belangrijk recht, maar de afweging was dat het gedurende de ordemaatregel niet verstandig was om de gedetineerden te laten telefoneren. Aangezien door vele gedetineerden kenbaar werd gemaakt dat ze met hun advocaat wilden telefoneren, is door het inrichtingspersoneel bij deze gedetineerden gevraagd wat de reden was dat ze met hun advocaat wilde bellen. Veelal was dat in verband met de situatie aangaande de ordemaatregel. Dat een hogere tegemoetkoming op zijn plaats zou zijn, mede als signaal richting de directeur, is niet te volgen. Als klager kenbaar had gemaakt dat het ging om meer dan de situatie aangaande de ordemaatregel, dan was het wellicht anders gelopen.

Beklag onder c.

Het GRIP is wel degelijk benaderd, maar door het GRIP is niet geadviseerd dat het bezoek van klager in een aparte ruimte zou moeten plaatsvinden. Het advies van het GRIP luidde enkel dat de screening van klagers bezoek van belang was. Op basis van de informatie die het GRIP verschaft en middels maatwerk, wordt door de directeur een pakket aan GVM-maatregelen opgesteld. Er was voor het laten plaatsvinden van het bezoek van klager in een aparte ruimte geen onderbouwing of aanleiding. Daarbij lijkt het dat klager in het licht van de aan hem opgelegde GVM-maatregelen enkel lijkt te klagen als het hem uitkomt, daar hij anderzijds zegt dat hij niets te vrezen heeft.

Er is voorts wel degelijk aandacht geweest voor de door klager geschetste situatie. Klager zou juist naar de twee genoemde medegedetineerden toetrekken en met hen amicaal zijn geweest. Niet is gebleken van spanningen die aanleiding zouden moeten geven voor individueel bezoek.

 

3. De beoordeling

Beklag onder a.

Voor wat betreft de omvang van het beklag en waarop door de beklagrechter volgens klager al dan niet is beslist, overweegt de beroepscommissie dat de beklagrechter zich (enkel) niet heeft uitgelaten over het beklagonderdeel dat ziet op de schending van klagers recht op persoonlijke verzorging, inhoudende het niet mogen douchen gedurende de ordemaatregel. De beroepscommissie zal dit onderdeel van het beklag om proceseconomische redenen als enige en hoogste instantie afdoen.

Op grond van artikel 44, vierde lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) draagt de directeur er zorg voor dat een gedetineerde in staat gesteld wordt zijn uiterlijk en lichamelijke hygiëne naar behoren te verzorgen. Aan dit recht is geen minimum aantal uren verbonden. Ingevolge de memorie van toelichting bij de Pbw (Kamerstukken II 1994/95, 24263, nr. 3, p. 89) duidt ‘naar behoren’ erop dat dit binnen redelijke grenzen dient te geschieden (vgl. RSJ 20 april 2021, R-19/5527/GA). In artikel 4.4 van de Regeling model huisregels penitentiaire inrichtingen wordt voorts voor douchen een minimum frequentie van twee keer per week gesteld. Uit artikel 5.6 van de huisregels van de PI Arnhem volgt dat een gedetineerde verplicht is minimaal tweemaal per week te douchen.

De beroepscommissie acht het onvoldoende aannemelijk geworden dat klager geen mogelijkheid heeft gehad om zich te kunnen verzorgen in zijn eigen cel gedurende de ordemaatregel. Dat hij niet in de gelegenheid is gesteld te douchen, doet daar niet aan af. De beroepscommissie neemt daarbij in aanmerking dat klager in ieder geval voorafgaand aan de oplegging van de ordemaatregel op 4 januari 2021 alsook na de beëindiging van de ordemaatregel op 6 januari 2021 (weer) heeft kunnen douchen. Derhalve is niet gebleken dat klager in zijn recht op persoonlijke verzorging is geschonden of dat de directeur niet aan zijn zorgplicht heeft voldaan. De beroepscommissie zal het beklag op dit onderdeel daarom ongegrond verklaren.

Hetgeen in beroep is aangevoerd inzake het resterende gedeelte van het beklag onder a., kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagrechter. Het beroep zal daarom in zoverre ongegrond worden verklaard.

Beklag onder b.

De beroepscommissie constateert dat de klacht van klager door de beklagrechter gegrond is verklaard en dat tegen een gegrondverklaring van een beklag geen beroep openstaat. Daarmee staat in beroep enkel de (hoogte van de) tegemoetkoming ter beoordeling. Hetgeen namens klager is aangevoerd inzake de inadequate en onjuiste motivering van de gegrondverklaring van het beklag zal de beroepscommissie daarom buiten beschouwing laten.

De beroepscommissie kan zich niet (meer) verenigen met de hoogte van de tegemoetkoming, gelet op de standaardbedragen die de beroepscommissie per 1 augustus 2021 hanteert. De beroepscommissie zal het beroep daarom in zoverre gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagrechter in zoverre vernietigen en aan klager een tegemoetkoming toekennen van €37,50.

Beklag onder c.

De directeur kan toezichtmaatregelen opleggen aan een gedetineerde die is geplaatst op de GVM-lijst, als dit noodzakelijk is in verband met de handhaving van de orde en veiligheid in de inrichting. Voordat de directeur hiertoe beslist, dient hij of zij een eigen belangenafweging te maken over de noodzaak van die toezichtmaatregelen. De beslissing moet worden genomen op basis van (ten minste) de informatie van het GRIP, de visie van de directeur en de informatie die de gedetineerde verschaft tijdens het horen door de directeur.

Klager wenst individueel bezoek in verband met zijn eigen veiligheid, gelet op het jegens hem bestaande liquidatiegevaar, alsook voor de veiligheid van zijn bezoekers.

Vaststaat dat aan klager de GVM-status ‘Verhoogd’ is toegekend en dat op grond van de circulaire met dat profiel – anders dan bij het risicoprofiel ‘Hoog’ – individueel bezoek (met toezicht) in beginsel niet is aangewezen. Tegelijkertijd geldt dat aan klager wel enkele andere GVM-maatregelen zijn opgelegd die bij het risicoprofiel ‘Hoog’ horen. Het opleggen van GVM-maatregelen behorend tot het risicoprofiel ‘Hoog’, terwijl aan de gedetineerde het risicoprofiel ‘Verhoogd’ is toegekend en de gedetineerde het niet eens is met deze opgelegde maatregel(en) voortkomend uit het risicoprofiel ‘Hoog’, is in beginsel mogelijk, maar behoeft een grondige motivering (vgl. RSJ 26 november 2021, 21/19702/GA, en RSJ 1 juli 2021, R-20/7347/GA).

Uit het voorgaande volgt – a contrario – dat klager in beginsel geen aanspraak kan maken op individueel bezoek, maar dat dit in bijzondere omstandigheden wel mogelijk is. Naar het oordeel van de beroepscommissie is in klagers geval niet aannemelijk geworden dat sprake is van dergelijke bijzondere omstandigheden. De beroepscommissie begrijpt dat het pakket aan GVM-maatregelen aan klager is opgelegd in verband met liquidatiegevaar. Uit de stukken en de inlichtingen van de directeur is voldoende gebleken welke GVM-maatregelen de directeur – middels maatwerk – in het kader van klagers eigen veiligheid alsook voor de veiligheid van zijn bezoek noodzakelijk heeft geacht en dat voor de door klager verzochte GVM-maatregel in dat kader geen noodzaak bestond. Ook nadat de inrichting onderzoek had verricht naar de situatie waarbij er twee gedetineerden op klagers afdeling waren geplaatst die kennelijk nauw contact hebben met de familie van het slachtoffer in klagers strafzaak, was er geen reden of noodzaak om klagers bezoek individueel te laten plaatsvinden. 

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de beslissing van de directeur om klager geen individueel bezoek toe te staan niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom in zoverre ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beklag onder a., voor zover dit ziet op het onderdeel inzake de schending van het recht op persoonlijke verzorging, ongegrond.

De beroepscommissie verklaart het beroep inzake het beklag onder a. voor het overige ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter.

De beroepscommissie verklaart het beroep inzake het beklag onder b. gegrond voor zover het de tegemoetkoming betreft en vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €37,50.

De beroepscommissie verklaart het beroep inzake het beklag onder c. ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter, met aanvulling van de gronden.

Deze uitspraak is op 22 maart 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. A. Jongsma, voorzitter, F. van Dekken en drs. H. Heddema, leden, bijgestaan door mr. S.F.J.H. Niederer, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven