Nummer 21/24116/GB
Betreft [klager]
Datum 11 maart 2022
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)
1. De procedure
Klager heeft een verzoek gedaan tot deelname aan een penitentiair programma (PP).
De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft dat verzoek op 12 oktober 2021 afgewezen.
Klager heeft tegen deze beslissing beroep ingesteld.
De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw mr. Y. Nieboer en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.
De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Klager heeft zijn medische situatie toegelicht en een medisch beklag overgelegd. Buiten de inrichting kan klager betere zorg krijgen.
Klager heeft zijn motivatiebrief aan zijn casemanager gericht. Hij was in de veronderstelling dat hij vooral zijn dagbesteding tijdens zijn voorwaardelijke invrijheidsstelling (v.i.) en daarna moest beschrijven. Als hij wist dat hij aan de vrijhedencommissie (VC) of aan verweerder had moeten schrijven, dan had hij de brief heel anders opgesteld. De brief komt soms wat geïrriteerd over, omdat klager alles wat hij al met zijn casemanager had besproken nog eens op papier moest zetten. Ook heeft hij veel dingen niet vermeld, zoals het vrijwilligerswerk bij de kringloopwinkel, omdat zijn casemanager die informatie al had. Klager is bovendien mantelzorger voor zijn moeder. Dat is ook werk. Het is zwaar om voor haar te zorgen, maar daarmee kan klager zich wel nuttig maken. Klager is noodgedwongen in de Wajong beland.
Aan klager zijn verschillende dingen verteld met betrekking tot huisvesting. Daarom is klager daar niet verder op ingegaan. Hij had het adres van zijn moeder als reserveoptie. Dit adres is goedgekeurd door de reclassering en de politie. Zij woont in een veilige omgeving. Klager wil niet vanuit de inrichting particulier verhuurders die hij kent benaderen, omdat hij niet wil dat zij weten dat klager in detentie verblijft. Klager schaamt zich daarvoor. Als hij deelneemt aan een PP, gaat hij natuurlijk zoeken naar een woning.
Klager verzoekt het beroep mondeling te mogen toelichten, omdat hij dyslectisch is en zich daardoor minder goed schriftelijk kan uiten.
Standpunt van verweerder
Klager heeft de bestreden beslissing op 14 oktober 2021 ontvangen. Zijn beroepschrift is blijkens de poststempel op 27 oktober 2021 door de RSJ ontvangen. Klagers beroepschrift is dus te laat ingediend. Verzocht wordt klager niet-ontvankelijk te verklaren in zijn beroep.
3. De beoordeling
De beroepscommissie behandelt het beroep niet op zitting
Klager heeft verzocht het beroep mondeling te mogen toelichten, omdat hij dyslectisch is en zich daardoor minder goed schriftelijk kan uiten. De beroepscommissie wijst dit verzoek af, omdat de stukken voldoende informatie bevatten om het beroep te kunnen beoordelen, zij klagers beroepschrift en toelichtingen daarop goed heeft begrepen en klager ook via zijn advocaat (die hij wel kan spreken) zijn standpunten kenbaar heeft kunnen maken. Daarbij komt dat een mondelinge behandeling zorgt voor meer tijdsverloop. Dat is onwenselijk, vooral gelet op de aard van deze zaak en de einddatum van klagers detentie.
Ontvankelijkheid in beroep
Klager heeft de bestreden beslissing op 14 oktober 2021 ontvangen. Zijn (ongedateerde) beroepschrift is op 27 oktober 2021 bij de RSJ binnengekomen. Op grond van artikel 73, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw), moet een beroepschrift uiterlijk op de zevende dag na kennisname van de bestreden beslissing worden ingediend. Daarom heeft de RSJ bij klager nagevraagd wanneer en hoe hij zijn beroepschrift heeft verzonden. Klager heeft daarop – kort gezegd – geantwoord dat hij zijn beroepschrift op 19 oktober 2021 heeft afgegeven bij het personeel om dit op de post te doen. Die stelling vindt steun in een ondertekende verklaring van een personeelslid, die klager heeft bijgevoegd. Klager heeft zijn beroepschrift dus tijdig ingediend. De beroepscommissie zal het beroep dan ook inhoudelijk beoordelen.
Klagers situatie
Klager is sinds 7 juli 2020 gedetineerd. Hij ondergaat – na omzetting via de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties (WETS) ��� een gevangenisstraf van 1277 dagen met aftrek, wegens overtreding van de Opiumwet. De einddatum van klagers detentie is momenteel bepaald op 22 mei 2022.
De wet- en regelgeving
Op grond van artikel 4 (oud) van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) en artikel 7 (oud) van de Penitentiaire maatregel (Pm) komen voor deelname aan een PP gedetineerden in aanmerking:
- aan wie een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van tenminste zes maanden is opgelegd;
- die vijf zesde deel van de opgelegde vrijheidsstraf hebben ondergaan;
- die een strafrestant hebben van minimaal vier weken en maximaal een jaar;
- die beschikken over een aanvaardbaar verblijfadres;
- die hebben verklaard om bereid te zijn zich te houden aan de voorwaarden van het PP.
Op grond van deze artikelen spelen ook de volgende aspecten een rol:
- de aard, zwaarte en achtergrond van het gepleegde delict;
- het detentieverloop (waaronder het gedrag van de gedetineerde, het nakomen van afspraken door de gedetineerde en zijn gemotiveerdheid);
- het gevaar voor recidive;
- de mate waarin de gedetineerde in staat zal zijn om te gaan met de vrijheden tijdens zijn deelname aan het PP;
- de geschiktheid van de gedetineerde voor deelname aan een PP;
- de mate van onzekerheid over de datum van invrijheidstelling;
- eventuele andere omstandigheden die zich tegen deelname verzetten.
Bij de beoordeling moeten ook de belangen van slachtoffers en nabestaanden worden meegewogen.
De bestreden beslissing
Klagers verzoek is afgewezen, omdat klager geen re-integratiedoelen heeft op werk en inkomen, nu hij arbeidsongeschikt is en na zijn detentie weer gebruik zal maken van zijn Wajong-uitkering. Daarnaast meent verweerder dat klagers verblijf bij zijn moeder niet zou bijdragen aan een goede re-integratie, nu klager zelf heeft aangegeven dat hij liever niet voor een langere tijd bij zijn moeder woont, omdat dat erg zwaar voor hem is.
De afwegingen van de beroepscommissie
Verweerder heeft in de bestreden beslissing geen uitdrukkelijke aandacht geschonken aan de hiervoor genoemde aspecten uit artikel 4 van de Pbw en artikel 7 van de Pm. De omstandigheden die in de bestreden beslissing worden genoemd, zouden kennelijk moeten worden geschaard onder ‘beschikken over een aanvaardbaar verblijfadres’ en ‘eventuele andere omstandigheden die zich tegen deelname verzetten’.
De beroepscommissie is van oordeel dat deze omstandigheden onvoldoende zwaar wegen om de afwijzing te kunnen dragen. Uit de stukken blijkt dat klager werk heeft gevonden ter invulling van zijn PP (bij een kringloopwinkel), ondanks zijn arbeidsongeschiktheid. Overigens is arbeid slechts een van de uiteenlopende mogelijkheden om invulling te geven aan een PP (zie artikel 5, eerste en tweede lid, van de Pm). Arbeidsongeschikten zijn dan ook niet categorisch uitgesloten van deelname aan een PP. De reclassering heeft weliswaar zorgen over klagers huisvesting en klager streeft er zelf ook niet naar om langdurig bij zijn moeder te verblijven, maar verweerder heeft niet toegelicht waarom dit voor de duur van klagers deelname aan een PP niet zou kunnen. De politie heeft het verblijfadres goedgekeurd.
De beroepscommissie begrijpt wel dat verweerder aandacht heeft besteed aan de vraag welke concrete meerwaarde klagers deelname aan een PP voor zijn re-integratiedoelen heeft, maar dat aspect is zowel in de huidige als destijds geldende wet- en regelgeving niet uitdrukkelijk benoemd in het kader van het PP (anders dan in het kader van re-integratieverlof).
Conclusie
Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, moet de bestreden beslissing als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren en de bestreden beslissing vernietigen. Zij zal verweerder opdragen een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan. Nu klager van 22 oktober 2021 tot en met de datum waarop verweerder uiterlijk een nieuwe beslissing moet nemen, ten onrechte niet heeft deelgenomen aan een PP, zal de beroepscommissie hem een tegemoetkoming toekennen van €500,-.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij draagt verweerder op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €500,-
Deze uitspraak is op 11 maart 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. C. Fetter, voorzitter, mr. M.J. Stolwerk en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door mr. P. de Vries, secretaris.
secretaris voorzitter