Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 20/16445/GA, 14 maart 2022, beroep
Uitspraakdatum:14-03-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer           20/16445/GA

Betreft              [klager]

Datum              14 maart 2022

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van  [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft, voor zover in beroep aan de orde, beklag ingesteld tegen het onvoldoende voortvarend handelen van zijn casemanager ten aanzien van de door klager aangeleverde verblijfadressen, als gevolg waarvan zijn detentiefasering vertraging heeft opgelopen.

De beklagrechter bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Dordrecht heeft op 2 december 2020 het beklag ongegrond verklaard (PD-2020-000744). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

Klagers raadsman, mr. C.Y. Kekik, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en de directeur van de PI Dordrecht (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De beoordeling

In beroep stelt klager hij op 11 januari 2021 een verzoek tot deelname aan een stapeltraject heeft ingediend en dat de directeur in dat kader onvoldoende voortvarendheid heeft betracht bij de totstandkoming van het selectieadvies, waaronder het opvragen van het politieadvies, en het te laat bespreken van klagers verzoek in het multidisciplinair overleg, waardoor de selectiefunctionaris buiten de wettelijke termijn heeft beslist. Deze grond valt buiten de oorspronkelijke omvang van de klacht. De beroepscommissie laat hetgeen klager hierover heeft aangevoerd daarom verder buiten beschouwing.

De door klager in 2020 aangeleverde verblijfadressen zijn tot drie keer toe afgekeurd, terwijl hij zo snel mogelijk wil(de) faseren. Klager stelt dat zijn casemanager onvoldoende voortvarend optreedt ten aanzien van het verkrijgen van adviezen en hem niet, niet juist en/of onvoldoende informeert over de voorwaarden waaraan een verblijfadres moet voldoen, zeker nu klager de Nederlandse taal niet voldoende machtig is.

Uit het dossier blijkt dat klager vanaf 21 maart 2020 in aanmerking kwam voor detentiefasering, dat hij een eerste verblijfadres aanleverde, maar dat dit adres werd afgekeurd. Het tweede verblijfadres werd op 14 april 2020 in orde bevonden, maar mede naar aanleiding van een casusbespreking in het Veiligheidshuis, waarbij is gesproken over aanwezige ernstige veiligheidsrisico’s voor klager, alsnog afgekeurd, omdat de bewoner geen toestemming gaf om klager op het adres te laten verblijven. Klager werd hiervan op 22 juli 2020 door de casemanager op de hoogte gesteld. Het derde verblijfadres werd op 11 augustus 2020 eveneens afgekeurd, omdat de door klager opgegeven bewoner niet op het adres verbleef.

Klager is in beginsel zelf verantwoordelijk voor het aanleveren van een aanvaardbaar verblijfadres. Uit het dossier komt naar voren dat tussen hem en zijn casemanager regelmatig contact is geweest over de afgekeurde verblijfadressen en de eisen waaraan een verblijfadres dient te voldoen. De beslissing om het tweede aangeleverde adres af te keuren, is klager uitgelegd in het bijzijn van een tolk en zijn (toenmalige) raadsman.

Ten aanzien van de periode waarin klager, naar later bleek, tijdelijk beschikte over een goedgekeurd verblijfadres, moet worden opgemerkt dat de toen geldende coronamaatrelen in de weg stonden aan het verlenen van verschillende vormen van vrijheden, waaronder plaatsing in een (Zeer) Beperkt Beveiligde Inrichting en deelname aan een penitentiair programma.

Bij klager is onduidelijkheid blijven bestaan over wat van hem wordt verwacht bij het aanleveren van een aanvaardbaar verblijfadres. Hoewel het voorgaande laat zien dat dit een moeizaam verloop heeft gehad, is onvoldoende aannemelijk geworden dat klagers casemanager hierin onvoldoende inzet of voortvarendheid kan worden verweten. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagrechter bevestigen, met aanvulling van de gronden.

 

3. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter met aanvulling van de gronden.

Deze uitspraak is op 14 maart 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. D. van der Sluis, voorzitter, mr. S. Djebali en mr. J.M.L. Niederer, leden, bijgestaan door mr. M.G. Bikker, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven