Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/23526/GM, 11 april 2022, beroep
Uitspraakdatum:11-04-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer           21/23526/GM

Betreft               [Klager]

Datum               11 april 2022

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klagers raadsvrouw, mr. F.H.J. de Graaf, heeft beroep ingesteld tegen het medisch handelen van de inrichtingsarts van de Penitentiaire Inrichting (PI) Grave (hierna: de inrichtingsarts). Klager beklaagt zich erover dat de door hem gewenste medicatie (midazolamspray) niet binnen handbereik wordt gesteld (zowel voor hem als voor het personeel) en dat hij niet is overgeplaatst naar het Justitieel Centrum voor Somatische Zorg (JCvSZ) tijdens zijn verblijf in de PI Grave.

De medisch adviseur bij het ministerie van Justitie & Veiligheid heeft bemiddeld. Het bemiddelingsverslag bevindt zich in het dossier.

De beroepscommissie heeft klager en zijn raadsvrouw gehoord op de digitale zitting van 28 januari 2022. De inrichtingsarts is niet op de zitting verschenen.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager heeft niet verzocht om midazolamspray voor eigen beheer – zoals in het bemiddelingsverslag is opgenomen – maar om deze of soortgelijke medicatie binnen handbereik te hebben. Klager kreeg deze medicatie wel in de PI Middelburg. Dat is nu niet het geval.

Het is al vaker voorgekomen dat als klager een epileptische aanval of een psychogene niet epileptische aanval (PNEA) krijgt, het personeel niet tijdig bij klager aanwezig is of kan zijn. Aan klager wordt tegengeworpen dat midazolamspray wordt toegediend indien een aanval drie tot vijf minuten duurt, maar op deze regel bestaat een uitzondering, in die zin dat deze spray kan worden gebruikt om een of meer reeksen van korte aanvallen te doorbreken. Klager kan meerdere insulten op één dag hebben, veroorzaakt door stress, spanningen en flikkerend licht. Klager kreeg buiten zijn verblijf in de PI Grave wel midazolamspray, omdat dit noodzakelijk werd geacht vanwege zijn epilepsie. Volgens klager zijn er onvoldoende medicijnen beschikbaar om een epileptische aanval te voorkomen en de gevolgen daarvan te minimaliseren. Hij is het ook niet eens met de inrichtingsarts dat hij geen medicatie binnen handbereik mag hebben.

Door klager is ook verzocht om een waarschuwingsapparaat. Als klager een waarschuwingsapparaat heeft, dan kan hij op een knop drukken als hij een aanval voelt opkomen. Hierdoor kan tijdig hulp worden ingeschakeld. Als klager een aanval voelt opkomen, is hij niet altijd in staat om tijdig hulp in te roepen. Klager heeft dit al langere tijd geleden gevraagd. Dit hulpmiddel is door de inrichtingsarts geweigerd. De medisch adviseur is op dit onderdeel niet ingegaan.

Verder is geweigerd klager over te plaatsten naar het JCvSZ. De PI Grave kan klager niet voldoende zorg bieden. In het JCvSZ is specialistische zorg aanwezig. Uit het medisch dossier volgt ook dat klager niet op een reguliere afdeling thuishoort.

Het verzoek is dan ook het beroep gegrond te verklaren, aan klager een tegemoetkoming toe te kennen en de PI te veroordelen in de proceskosten.

Standpunt van de inrichtingsarts

Tegen klager is gezegd dat de midazolamspray op de afdeling komt te liggen. Hierdoor kan de medicatie snel worden verstrekt als klager daar om verzoekt. Klager stond tijdens zijn verblijf in de PI Grave vermeld op de nachtstaat, met de indicatie dat op een belletje met spoed moest worden gereageerd. De medicatie was dus voor klager al voldoende beschikbaar. Klager heeft in zijn oorspronkelijke klacht niet aangegeven ontevreden te zijn over dit beleid. Ook heeft klager dit niet eerder tijdens de bemiddeling aangevoerd.

De overplaatsing naar het JCvSZ is geweigerd. Volgens de inrichtingsarts is er voldoende verantwoorde zorg binnen de PI Grave geleverd. In de afweging om hem niet over te plaatsen, is de informatie meegenomen van de behandelend specialisten. Op basis van deze informatie en het beeld van de inrichtingsarts van de gezondheidssituatie van klager, was er geen directe indicatie voor overplaatsing naar het JCvSZ. Klager had minimaal eens per week contact met de medische dienst. Zijn gezondheidssituatie werd continu gemonitord. Uit het medisch dossier blijkt dat er zich geen onverantwoorde situaties hebben voorgedaan in de medische zorg.

In de oorspronkelijke klacht is niet geklaagd over een waarschuwingsknop. Het verzoek tot het ter beschikking stellen van een waarschuwingsknop is via de Commissie van Toezicht doorgegeven aan het hoofd zorg. Het verzoek is in behandeling genomen. Het waarschuwingsapparaat bleek het echter niet meer te doen. Er werd gelijk actie ondernomen om deze te repareren. Het vervangen van het waarschuwingsapparaat was niet mogelijk, omdat deze is aangesloten op het systeem van de inrichting. Omdat er geen medische noodzaak was om klager te voorzien van een dergelijk apparaat, is gewacht op de reparatie. Klager is vervolgens twee weken later overgeplaatst naar een andere PI.

 

3. De beoordeling

Waartegen is het beroep gericht?

Volgens het namens klager ingediende beroepschrift is het beroep gericht tegen een beslissing van de medisch adviseur van 28 september 2021. De beroepscommissie zal dit verbeterd lezen en het beroepschrift zo uitleggen dat het is gericht tegen het medisch handelen van de inrichtingsarts van de PI Grave.

De beschikbaarheid van medicatie

Uit het beroepschrift volgt dat dit onderdeel van de klacht zo uitgelegd moet worden, dat de door klager gewenste medicatie (midazolamspray) niet binnen handbereik was van zowel klager als het personeel. Op het moment dat klager een epileptische aanval zou hebben gekregen, was het niet mogelijk geweest de medicatie tijdig toegediend te krijgen.

Volgens de inrichtingsarts lag de medicatie in de medicijnkast van de afdeling, zodat deze – als klager daar om verzocht – snel kon worden verstrekt. Daarnaast stond klager vermeld op de nachtstaat, met de indicatie dat op een melding met spoed moest worden gereageerd. De beroepscommissie heeft geen redenen om aan de juistheid van deze inlichtingen te twijfelen. Naar het oordeel van de beroepscommissie heeft de inrichtingsarts door op deze wijze te handelen voldoende inspanningen verricht en afdoende invulling gegeven aan zijn zorgplicht. Gelet op het voorgaande kan het handelen van de inrichtingsarts niet worden aangemerkt als in strijd met de norm zoals bedoeld in artikel 71f, derde lid, onder a. of b., van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw). De beroepscommissie zal het beroep in zoverre ongegrond verklaren.

Voor zover de klacht erop ziet dat de medicatie niet tijdig door het personeel werd toegediend of beschikbaar gesteld, overweegt de beroepscommissie als volgt. Op grond van het bepaalde in artikel 42, vierde lid, van de Pbw rust op de directeur van de inrichting een zorgplicht ten aanzien van het verstrekken van de door de inrichtingsarts voorgeschreven medicatie: het daadwerkelijk verstrekken van medicatie valt onder de zorgplicht van de directeur en niet onder die van de inrichtingsarts. Gelet hierop kan de klacht in zoverre niet worden aangemerkt als te zijn gericht tegen het handelen door of namens de inrichtingsarts en zal de beroepscommissie zich hierom in zoverre onbevoegd verklaren met betrekking tot dit onderdeel van de klacht. De beroepscommissie zal de klacht en de overige stukken echter niet doorsturen naar de Commissie van Toezicht, omdat uit het klaagschrift naar voren komt dat de raadsvrouw deze klacht óók naar de Commissie van Toezicht heeft gestuurd.

Waarschuwingsapparaat

In het beroepschrift wordt gesteld dat klager om een hulpmiddel in de vorm van een waarschuwingsapparaat heeft gevraagd en dat hem dit door de inrichtingsarts zou zijn geweigerd. De beroepscommissie stelt vast dat hier in beroep voor het eerst over wordt geklaagd. De klacht gaat hier niet over en dit onderwerp valt daarmee buiten de reikwijdte van het beroep. Wat hierover in beroep is aangevoerd zal de beroepscommissie daarom verder niet bespreken.

De beroepscommissie merkt nog wel op dat het (inderdaad) aanbeveling verdient om aan klager een waarschuwingsapparaat, of een soortgelijk apparaat, ter beschikking te stellen zodat hij hulp kan inschakelen als hij een epileptische aanval voelt opkomen.

Overplaatsing naar het JCvSZ

In het beroepschrift heeft de raadsvrouw aangevoerd dat klager overgeplaatst had moeten worden naar het JCvSZ, omdat de inrichting waar klager tijdens het indienen van de klacht verbleef niet de juiste zorg aan klager kon bieden. De raadsvrouw heeft bij dit onderdeel van de klacht verwezen naar het bepaalde in artikel 42, vierde lid, aanhef en onder c, van de Pbw.

Op grond van artikel 42, vierde lid, aanhef en onder c, van de Pbw draagt de directeur zorg voor de overbrenging van de gedetineerde naar een ziekenhuis indien de behandeling daar plaatsvindt. De in dit artikel neergelegde zorgplicht ziet op de verantwoordelijkheid die de directeur heeft ten aanzien van het vervoer van de gedetineerde naar een ziekenhuis en valt dus niet onder de zorgplicht van de inrichtingsarts. De beroepscommissie zal zich hierom in zoverre onbevoegd verklaren met betrekking tot dit onderdeel van de klacht. De beroepscommissie zal deze klacht en de overige stukken niet doorsturen naar de Commissie van Toezicht, nu uit het klaagschrift volgt dat de raadsvrouw deze klacht ook bij de Commissie van Toezicht aanhangig heeft gemaakt.

De procedure met betrekking tot de overplaatsing naar het JCvSZ

Artikel 19 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling) bepaalt dat in het Justitieel Medisch Centrum gedetineerden geplaatst kunnen worden die medische behandeling behoeven waarvoor opname in een ziekenhuis is geïndiceerd (aanhef en onder a.), ten aanzien van wie het vermoeden bestaat dat zij voorwerpen in hun lichaam hebben verborgen die een ernstig gevaar kunnen vormen voor de gezondheid van de gedetineerde (aanhef en onder b.) of die langdurig extra medische verzorging behoeven en ten gevolge daarvan niet of zeer moeilijk in een reguliere inrichting of afdeling kunnen verblijven (aanhef en onder c.).

Op grond van artikel 32, tweede en derde lid, van de Regeling, kan de directeur de gedetineerde plaatsen in het Justitieel Medisch Centrum, indien en voor zover deze overplaatsing is gebaseerd op één van de gronden als genoemd in artikel 19, aanhef en onder a. en b., van de Regeling. Artikel 32, derde lid, van de Regeling bepaalt dat in deze gevallen de gedetineerde administratief blijft ingeschreven in de inrichting van herkomst. Om die reden is er dan geen sprake van een externe overplaatsing en is de directeur bevoegd de gedetineerde naar het Justitieel Medisch Centrum over te plaatsen. Indien er sprake is van langdurige extra medische verzorging als bedoeld in artikel 19, aanhef en onder c., van de Regeling, is de plaatsingsbeslissing – op voorstel van de directeur – voorbehouden aan de Minister voor Rechtsbescherming.

De beroepscommissie begrijpt de klacht (ook) zo dat erover wordt geklaagd dat ten onrechte een overplaatsing als bedoeld in artikel 19, aanhef en onder a. of onder c., van de Regeling is uitgebleven.

Indien plaatsing in het Justitieel Medisch Centrum geïndiceerd is, wordt de indicatie door de medische dienst van de inrichting van verblijf schriftelijk voorgelegd aan het hoofd van de medische dienst van het Justitieel Medisch Centrum (artikel 32, eerste lid, van de Regeling). Op grond van artikel 32, tweede lid, van de Regeling kan de directeur van de inrichting alwaar de gedetineerde verblijft vervolgens de gedetineerde in het Justitieel Medisch Centrum plaatsen.

De beslissing tot overplaatsing naar het Justitieel Medisch Centrum is in dit geval voorbehouden aan de directeur van de PI. Voor zover de raadsvrouw erover heeft willen klagen dat de directeur heeft geweigerd een dergelijke beslissing te nemen, zal de beroepscommissie hieraan voorbijgaan: in deze procedure kan alleen het medisch handelen van de inrichtingsarts ter beoordeling voorliggen. Nu de raadsvrouw de klacht ook bij de Commissie van Toezicht aanhangig heeft gemaakt is het niet nodig de klacht in zoverre naar de Commissie van Toezicht door te sturen.

Voor zover het beroep is gericht tegen het niet afgeven van een medische indicatie, is de beroepscommissie van oordeel dat dit handelen onder het medisch beroepsrecht valt. Het wel of niet afgeven van een medische indicatie betreft een beoordeling door de inrichtingsarts en op basis van de wet en/of de Regeling en de toelichting daarop ziet de beroepscommissie geen aanleiding dit handelen door de inrichtingsarts buiten het medisch beroepsrecht te laten vallen.

Niet ter discussie staat dat klager vanwege zijn epilepsie-problematiek zorg nodig heeft. De inrichtingsarts heeft naar het oordeel van de beroepscommissie echter voldoende uiteengezet dat er geen medische indicatie was voor een overplaatsing naar het JCvSZ. In de PI Grave kon voldoende zorg aan klager worden verleend. De inrichtingsarts heeft acht geslagen op de informatie van de behandelend specialisten en die informatie bij zijn beoordeling betrokken. Klager is regelmatig gezien door de medische dienst en zijn gezondheidssituatie is gemonitord. Uit het medisch dossier volgt niet dat er zich onverantwoorde situaties hebben voorgedaan. De medische verzorging van klager was naar het oordeel van de beroepscommissie voldoende gewaarborgd. De door de raadsvrouw overgelegde brief van de neuroloog van 8 september 2021, maakt dit oordeel niet anders. De neuroloog heeft onder meer geadviseerd klager ‘eventueel’ over te plaatsen naar de PI in Scheveningen (de beroepscommissie begrijpt: het JCvSZ). Verder staat vermeld dat er geen strikte indicatie is voor opname op een medische afdeling van een PI. Uit de brief volgt met andere woorden niet dat (dringend) wordt geadviseerd klager in het JCvSZ te laten opnemen.

Gelet op het voorgaande kan het handelen van de inrichtingsarts ook op dit punt niet worden aangemerkt als in strijd met de norm zoals bedoeld in artikel 71f, derde lid, onder a. of b., van de Pbw. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

Proceskosten

Voor zover namens klager is verzocht om een veroordeling van de PI in de door klager gemaakte proceskosten, geldt dat de Pbw een mogelijkheid tot proceskostenveroordeling niet kent.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart zich onbevoegd om kennis te nemen van de klachten ten aanzien van het niet of niet tijdig toedienen van medicatie door het personeel en ten aanzien van de weigering klager op grond van artikel 42 van de Pbw over te brengen.

De beroepscommissie verklaart het beroep voor het overige ongegrond.

Deze uitspraak is op 11 april 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. drs. N.C. van Lookeren Campagne, voorzitter, drs. M.P. Frankenhuis en drs. K.M.P.A.M. Habryka, leden, bijgestaan door mr. A. de Groot, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven