Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/23091/GV, 11 maart 2022, beroep
Uitspraakdatum:11-03-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          21/23091/GV

    

           

Betreft [klager]

Datum 11 maart 2022

 

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 1 september 2021 klagers verzoeken om kortdurend re-integratieverlof afgewezen.

Klagers raadsman, mr. M. de Reus, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Uit het selectieadvies dat ten grondslag ligt aan de bestreden beslissing volgt dat klager in zijn detentie- en re-integratieplan (D&R-plan) het herstellen van zijn familiebanden als re-integratiedoel heeft opgenomen. Reeds hierom staat vast dat aan klager re-integratieverlof kan worden verleend. De stelling van verweerder dat niet duidelijk zou zijn welk re-integratiedoel is gediend bij verlofverlening, kan daarom niet worden gevolgd.

Daarnaast blijkt uit het selectieadvies dat klager eerder verbleef in een Zeer Beperkt Beveiligde Inrichting (ZBBI) en thans verblijft in een Beperkt Beveiligde Afdeling (BBA). Het positieve gedrag waarvan klager blijk geeft, is ten onrechte niet in doorslaggevende zin betrokken bij de beoordeling van het onderhavige verzoek. In het kader van zijn verblijf in een ZBBI en in een BBA heeft klager al vaker re-integratieverloven genoten, waarbij niet is gebleken van onbeheersbare veiligheidsrisico’s. Evenmin is sprake van belangen van slachtoffers of nabestaanden die in de weg staan aan verlofverlening, aangezien het door klager gepleegde delict geen rechtstreekse slachtoffers kent.

 

Standpunt van verweerder

Het door klager gestelde re-integratiedoel ‘familiebanden herstellen’ is onvoldoende concreet. Ook is niet gebleken op welke manier hij aan dit doel heeft gewerkt tijdens detentie. Daar komt bij dat kortdurend re-integratieverlof bestemd is voor activiteiten die niet binnen de muren van de inrichting kunnen worden verricht. Nu klager zijn gezin volgens het advies van het multidisciplinair overleg ook kan zien tijdens lucht- en bezoekmomenten, is het verlenen van kortdurend re-integratieverlof op het gebied van sociaal netwerk niet passend en evenmin in lijn met hetgeen daarover in de wetsgeschiedenis is opgenomen.

 

3. De beoordeling

Klager is sinds 3 mei 2019 (in Nederland) gedetineerd. Hij ondergaat een gevangenisstraf van vijf jaar, wegens handelen in strijd met de Opiumwet. Volgens klagers registratiekaart is (het resterende gedeelte van) deze straf op grond van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties overgedragen aan de Nederlandse justitiële autoriteiten. De einddatum van zijn detentie is momenteel bepaald op 31 augustus 2022.

 

Wet- en regelgeving

In artikel 18a van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) is – voor zover hier van belang – bepaald dat de directeur ervoor zorgdraagt dat uiterlijk binnen vier weken na binnenkomst van de gedetineerde in een inrichting, zo veel mogelijk in overleg met hem, een D&R-plan wordt vastgesteld. Het D&R-plan kan gedurende de detentie, zo veel mogelijk in overleg met de gedetineerde, worden aangepast. Het D&R-plan vermeldt in ieder geval de gedrags- en re-integratiedoelen die de gedetineerde tracht te behalen, alsmede de activiteiten waaraan de gedetineerde deelneemt en de activiteiten en het verlof waarvoor de gedetineerde bij goed gedrag in aanmerking komt.

In artikel 15 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) staat dat re-integratieverlof alleen wordt verleend ten behoeve van een re-integratiedoel dat is vastgelegd in het D&R-plan. Bij de beslissing tot het verlenen van re-integratieverlof worden in ieder geval de volgende aspecten betrokken:

-    de mate waarin en de wijze waarop de gedetineerde door zijn gedrag gedurende de gehele detentie heeft doen blijken van een bijzondere geschiktheid tot terugkeer in de samenleving;

-    de mogelijkheid om de risico’s die aan het verlof zijn verbonden te beperken en te beheersen;

-    de belangen van slachtoffers, nabestaanden en andere relevante personen, in ieder geval met betrekking tot het eerste verzoek om onbegeleid re-integratieverlof (als de gedetineerde is veroordeeld voor een misdrijf, als bedoeld in artikel 51e, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering;

-    de inspanningen die de gedetineerde heeft geleverd om de schade te vergoeden die het strafbare feit heeft veroorzaakt.

 

In artikel 19, eerste lid, van de Regeling is bepaald dat kortdurend re-integratieverlof niet langer duurt dan noodzakelijk voor het realiseren van het doel waarvoor dit verlof wordt verleend en dat dit begint en eindigt op dezelfde dag. In het tweede en derde lid is bepaald vanaf welk moment een gedetineerde voor dit verlof in aanmerking komt (op basis van de hoogte van de opgelegde straf, het deel dat hij heeft ondergaan en het deel dat hij nog moet ondergaan). Volgens het vierde lid kan worden afgeweken van het tweede en derde lid, op grond van zwaarwegende redenen die zien op de re-integratie van de gedetineerde.

 

De beoordeling van de beroepscommissie

Klager heeft verzocht om kortdurend re-integratieverlof voor 31 augustus 2021, 7 september 2021 en 26 september 2021. Hij wil op deze dagen met zijn familie barbecueën, met zijn gezin uiteten en naar de bioscoop en ook naar de Efteling.

Klagers verzoek is afgewezen, omdat zijn re-integratiedoelen en de daaruit voortkomende re-integratieacties niet duidelijk zijn. Verweerder stelt in beroep, mede op basis van het negatieve advies van de directeur van de Penitentiaire Inrichting Dordrecht, dat klager de lucht- en bezoekmogelijkheden in de inrichting kan gebruiken voor het onderhouden van contact met zijn gezin. Daarnaast heeft klager volgens verweerder onvoldoende laten zien dat hij zich heeft ingespannen om al in de inrichting aan dit re-integratiedoel te werken.

Het recht van de gedetineerde om in de inrichting bezoek te ontvangen (artikel 38 van de Pbw) is een middel om tijdens de detentieperiode contact met de buitenwereld te onderhouden. Dit middel staat er op zichzelf niet aan in de weg dat klager – anders dan verweerder in beroep lijkt te stellen – in het kader van zijn re-integratie en in de laatste fase van zijn detentie zijn familie tijdens een verlof bezoekt. Gelet hierop kan niet worden geoordeeld dat de afwijzing van klagers verzoek om kortdurend re-integratieverlof is gerechtvaardigd, om de enkele reden dat hij deze activiteit binnen de muren van de inrichting zou kunnen verrichten.

Dat klager in de inrichting bezoek ontvangt van zijn familie is ook in het volgende opzicht relevant. Uit de parlementaire geschiedenis van de Wet straffen en beschermen blijkt dat van de gedetineerde, als blijk van zijn motivatie en in het kader van een gefaseerde opbouw, wordt gevraagd om al binnen de muren van de inrichting te werken aan zijn re-integratie(doelen). In het kader van het herstel van familiebanden kan bijvoorbeeld worden verwacht dat de gedetineerde hieraan invulling geeft, althans probeert te geven, door middel van bezoek, telefoneren en/of het schrijven van brieven. Naar het oordeel van de beroepscommissie is voldoende gebleken dat en op welke manier klager voldoet aan wat er in dit opzicht van hem gevraagd wordt. Overigens blijkt ook uit het dossier dat hij (onder de oude regelgeving) zijn wekelijkse regimesgebonden verloven bij zijn gezin doorbracht.

Het herstellen van familiebanden is volgens het vrijhedenadvies in klagers D&R-plan opgenomen als re-integratiedoel. Klager heeft in dat kader verzocht om drie, binnen één maand te verlenen, kortdurende re-integratieverloven. Blijkens de parlementaire geschiedenis is het kortdurend re-integratieverlof primair bedoeld voor het regelen van praktische zaken om de terugkeer in de samenleving voor te bereiden, vooruitlopend op het langdurend re-integratieverlof, de deelname aan een penitentiair programma en/of de (voorwaardelijke) invrijheidstelling. Er dient sprake te zijn van een gefaseerde opbouw van verlof/verloven. Het is mede vanwege het primaire functionele doel van kortdurend re-integratieverlof dat artikel 19, eerste lid, van de Regeling bepaalt dat de duur van dit verlof is afgestemd op het desbetreffende re-integratiedoel en begint en eindigt op dezelfde dag.

Het is niet uitgesloten dat voor het herstellen of onderhouden van familiebanden ook kortdurend re-integratieverlof kan worden verleend. De beroepscommissie stelt voorop dat, zo hierom wordt verzocht, inzichtelijk dient te zijn op welke wijze het kortdurend re-integratieverlof bijdraagt aan of in dienst staat van de re-integratiedoelen die in het D&R-plan van de gedetineerde zijn vastgelegd. Dit brengt mee dat zijn of haar re-integratiedoelen concreet moeten worden omschreven en dat duidelijk dient te zijn op welke wijze wordt beoogd het betreffende re-integratiedoel te bereiken. Indien een gedetineerde op grond van eenzelfde re-integratiedoel vaker voor het verlenen van (kortdurend) re-integratieverlof in aanmerking komt kan dit eventueel met behulp van een verlofschema worden geïllustreerd (vergelijk Stcrt. 10 juni 2021, 28357). Het voorgaande is ook van betekenis voor de beoordeling van het eventuele beklag en/of beroep van de gedetineerde tegen de afwijzing van zijn of haar verzoek om re-integratieverlof.

Bij de beslissing tot afwijzing van klagers verlofaanvraag is hem onder meer tegengeworpen dat zijn re-integratiedoelen en de daaruit voortkomende re-integratieacties niet duidelijk zijn. In dit geval moet worden vastgesteld dat (een gedeelte van) klagers D&R-plan niet is overgelegd en dat in het vrijhedenadvies alleen in algemene zin is opgemerkt dat hij het herstellen van familiebanden als re-integratiedoel heeft. De voor de beoordeling van klagers verzoek noodzakelijke informatie is dus niet kenbaar betrokken. Deze omstandigheid dient naar het oordeel van de beroepscommissie te leiden tot de conclusie dat de bestreden beslissing onvoldoende zorgvuldig tot stand is gekomen en eveneens onvoldoende is gemotiveerd.

De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren en de bestreden beslissing vernietigen. Zij zal verweerder opdragen een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan. Zij ziet geen aanleiding om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij draagt verweerder op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan. De beroepscommissie kent klager geen tegemoetkoming toe.

 

 

Deze uitspraak is op 11 maart 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. D. van der Sluis, voorzitter, mr. S. Djebali en mr. J.M.L. Niederer, leden, bijgestaan door mr. M.G. Bikker, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven