Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/22742/GV, 11 maart 2022, beroep
Uitspraakdatum:11-03-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          21/22742/GV

Betreft              [klager]

Datum             11 maart 2022

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 6 augustus 2021 klagers verzoek om kortdurend re-integratieverlof afgewezen.

Klagers raadsman, mr. W.B.O. van Soest, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager verzoekt om kortdurend re-integratieverlof om zijn recent geopereerde moeder te bezoeken. Anders dan verweerder stelt, kan dit worden aangemerkt als een re-integratiedoel. Het emotioneel welzijn van klager en zijn familie, in het bijzonder van zijn moeder, dragen immers bij aan de voorbereiding op zijn terugkeer in de samenleving. Ongeacht de vraag of de gezondheidstoestand van zijn moeder met documenten kan worden vastgesteld, kan het herstellen van familiebanden niet binnen de muren van de inrichting worden gerealiseerd. In de inrichting kan immers nooit een thuissituatie worden nagebootst. Het feit dat klager telefonisch contact heeft met zijn familie en van hen bezoek ontvangt, is onvoldoende voor het herstellen van de familiebanden.

Bovendien ondervinden klager en zijn naasten, als gevolg van de aan hem opgelegde gevangenisstraf, detentieschade (waaronder ook psychische schade). Om die schade te kunnen beperken, is het noodzakelijk dat zij elkaar buiten de inrichting kunnen zien.

Standpunt van verweerder

Er ontbreekt een advies van de medisch adviseur van de afdeling Individuele Medische Advisering (IMA) over het antwoord op de vraag of klagers moeder al dan niet in staat is hem te bezoeken in de inrichting. Klager heeft namelijk de IMA-verklaring niet ingevuld. Reeds daarom kon zijn verlofaanvraag worden afgewezen. Daarnaast is, zo geeft ook de directeur van het Justitieel Complex (JC) Zaanstad te kennen, niet aangetoond dat het bezoek aan klagers moeder zal bijdragen aan zijn re-integratie. Het verzoek is niet onderbouwd door middel van klagers detentie- en re-integratieplan (D&R-plan). Het verlenen van kortdurend re-integratieverlof wordt evenmin gerechtvaardigd door reeds ingezette activiteiten op het gebied van zijn sociaal netwerk. Uit het reclasseringsadvies blijkt daarnaast dat het recidiverisico en het risico op het zich onttrekken aan voorwaarden als hoog zijn ingeschat. Ook deze omstandigheden rechtvaardigen een afwijzing van het verzoek om kortdurend re-integratieverlof.

 

3. De beoordeling

Klager is sinds 25 februari 2020 gedetineerd. Hij ondergaat een gevangenisstraf van drie jaar en zes maanden met aftrek, wegens gekwalificeerde diefstal. Daarnaast dient hij een vervangende hechtenis op grond van de wet Terwee van negen dagen en aansluitend een subsidiaire hechtenis van tien dagen wegens een geldwaardige straf te ondergaan. De einddatum van klagers detentie is momenteel bepaald op 12 juli 2022.

Wet- en regelgeving

In artikel 18a van de Penitentiaire beginselenwet is – voor zover hier van belang – bepaald dat de directeur ervoor zorgdraagt dat uiterlijk binnen vier weken na binnenkomst van de gedetineerde in een inrichting, zo veel mogelijk in overleg met hem, een D&R-plan wordt vastgesteld. Het D&R-plan kan gedurende de detentie, zo veel mogelijk in overleg met de gedetineerde, worden aangepast. Het D&R-plan vermeldt in ieder geval de gedrags- en re-integratiedoelen die de gedetineerde tracht te behalen, alsmede de activiteiten waaraan de gedetineerde deelneemt en de activiteiten en het verlof waarvoor de gedetineerde bij goed gedrag in aanmerking komt.

In artikel 15 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) is bepaald dat re-integratieverlof alleen wordt verleend ten behoeve van een re-integratiedoel dat is vastgelegd in het D&R-plan. Bij de beslissing tot het verlenen van re-integratieverlof worden in ieder geval de volgende aspecten betrokken:

-    de mate waarin en de wijze waarop de gedetineerde door zijn gedrag gedurende de gehele detentie heeft doen blijken van een bijzondere geschiktheid tot terugkeer in de samenleving;

-    de mogelijkheid om de risico’s die aan het verlof zijn verbonden te beperken en te beheersen;

-    de belangen van slachtoffers, nabestaanden en andere relevante personen, in ieder geval met betrekking tot het eerste verzoek om onbegeleid re-integratieverlof (als de gedetineerde is veroordeeld voor een misdrijf, als bedoeld in artikel 51e, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering);

-    de inspanningen die de gedetineerde heeft geleverd om de schade te vergoeden die het strafbare feit heeft veroorzaakt.

In artikel 19, eerste lid, van de Regeling is bepaald dat kortdurend re-integratieverlof niet langer duurt dan noodzakelijk voor het realiseren van het doel waarvoor dit verlof wordt verleend en dat dit begint en eindigt op dezelfde dag. In het tweede en derde lid is bepaald vanaf welk moment een gedetineerde voor dit verlof in aanmerking komt (op basis van de hoogte van de opgelegde straf, het deel dat hij heeft ondergaan en het deel dat hij nog moet ondergaan). Volgens het vierde lid kan worden afgeweken van het tweede en derde lid, op grond van zwaarwegende redenen die zien op de re-integratie van de gedetineerde.

In artikel 4 van de Regeling zijn omstandigheden benoemd op grond waarvan een verlof wordt geweigerd.

De beoordeling van de beroepscommissie

Klager heeft verzocht om kortdurend re-integratieverlof om zijn recent geopereerde moeder te bezoeken en de band met zijn familie buiten de muren van de inrichting te onderhouden. De beroepscommissie constateert dat klager op grond van het bepaalde in artikel 19, tweede lid, van de Regeling in aanmerking komt voor het verlenen van kortdurend re-integratieverlof. Het door hem aangedragen verlofdoel betreft een re-integratieactiviteit en staat volgens het vrijhedenadvies van 29 juli 2021 in het teken van een van de in zijn D&R-plan opgenomen re-integratiedoelen.

Anders dan het incidenteel verlof ten behoeve van niet tot reizen in staat zijnde familieleden, is niet vereist dat de noodzaak voor het verlenen van verlof in het kader van de re-integratie van de gedetineerde in medische zin wordt aangetoond. Voor zover klager wordt tegengeworpen dat een advies van de medisch adviseur ontbreekt, is dit niet in overeenstemming met de Regeling en (daarom) evenmin een redelijke grond voor afwijzing van zijn verzoek.

Verweerder werpt klager, mede op basis van het negatieve advies van de directeur van het JC Zaanstad, verder tegen dat een bezoek aan zijn moeder op dit moment niet noodzakelijk is, omdat dit niet bijdraagt aan zijn re-integratie.

Blijkens de memorie van toelichting bij de Wet straffen en beschermen is kortdurend re-integratieverlof primair bedoeld voor het regelen van praktische zaken om de terugkeer in de samenleving voor te bereiden, vooruitlopend op langdurend re-integratieverlof, de deelname aan een penitentiair programma en/of de (voorwaardelijke) invrijheidstelling. Er dient sprake te zijn van een gefaseerde opbouw van verlof/verloven. Het is mede vanwege het primair functionele doel van het kortdurend re-integratieverlof dat in artikel 19, eerste lid, van de Regeling is bepaald dat de duur van dit verlof is afgestemd op het desbetreffende re-integratiedoel en begint en eindigt op dezelfde dag.

Het is niet uitgesloten dat voor het herstellen of onderhouden van familiebanden kortdurend re-integratieverlof wordt verleend. De beroepscommissie stelt voorop dat, zo hierom wordt verzocht, inzichtelijk dient te zijn op welke wijze het kortdurend re-integratieverlof bijdraagt aan of in dienst staat van de re-integratiedoelen die in het D&R-plan van de gedetineerde zijn vastgelegd. Dit brengt mee dat zijn of haar re-integratiedoelen concreet moeten worden omschreven en dat duidelijk dient te zijn op welke wijze wordt beoogd het betreffende re-integratiedoel te bereiken. Indien een gedetineerde op grond van eenzelfde re-integratiedoel vaker voor het verlenen van (kortdurend) re-integratieverlof in aanmerking komt, kan dit eventueel met behulp van een verlofschema worden geïllustreerd (vergelijk Stcrt. 10 juni 2021, 28357). Het voorgaande is ook van betekenis bij de beoordeling van het eventuele beklag en/of beroep van de gedetineerde tegen de afwijzing van zijn of haar verzoek om re-integratieverlof.

In klagers geval moet worden vastgesteld dat (een gedeelte van) zijn D&R-plan niet is overgelegd en dat in het advies van de directeur alleen in algemene zin is opgemerkt dat klager het versterken en behouden van de familiebanden als re-integratiedoel heeft opgenomen. In dezen ontbreekt hierom de voor de beoordeling van klagers verzoek noodzakelijke informatie. Verweerder heeft dientengevolge niet de conclusie kunnen trekken dat een bezoek aan klagers moeder en zijn familie op dit moment niet bijdraagt aan zijn re-integratie.

Klagers verzoek om re-integratieverlof is ook afgewezen, vanwege het door de reclassering als hoog ingeschatte risico op het zich onttrekken aan voorwaarden. In het reclasseringsadvies van 6 juli 2021 (waaruit is geciteerd in het vrijhedenadvies) staat dat meerdere reclasseringstoezichten negatief zijn verlopen, mede vanwege klagers motivatie en gedrag en vanwege recidive tijdens de proeftijd. Uit het dossier volgt in dit verband dat hij thans is gedetineerd voor delicten die hij heeft gepleegd tijdens een reclasseringstoezicht in het kader van zijn voorwaardelijke invrijheidstelling.

Het voorgaande vormt naar het oordeel van de beroepscommissie een contra-indicatie voor verlofverlening en rechtvaardigt een afwijzing van klagers verzoek om kortdurend re-integratieverlof. Gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4, onder b. en d., van de Regeling en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de bestreden beslissing niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Hetgeen klager heeft aangevoerd over detentieschade kan hieraan niet afdoen. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is op 11 maart 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. D. van der Sluis, voorzitter, mr. S. Djebali en mr. J.M.L. Niederer, leden, bijgestaan door mr. M.G. Bikker, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven